. De flora van Nederland. Plants. 288 CAMPANULACEAE. — FAMILIE 101. De bloemkroon is blauwlila, zelden wit, groot (3-4 cM), tot op ' .. inge- sneden met lancetvormige en gebaarde slippen. Het vruchtbeginsel is met witte borstelharen bezet. De doosvrucht is hangend, 3-hokkig en springt aan den voet open. 6-9 dM. Juli, Augustus. Deze soort heeft met C. latifolia en C. persicifolia de grootste bloemen. Biologische bijzonderheden. Bij deze plant staan de bloemen aan zeer korte stelen, de bloemen blijven dan ook meest bijna rechtopstaand en zijn toch tegen regen beschut, doordat de opening der
. De flora van Nederland. Plants. 288 CAMPANULACEAE. — FAMILIE 101. De bloemkroon is blauwlila, zelden wit, groot (3-4 cM), tot op ' .. inge- sneden met lancetvormige en gebaarde slippen. Het vruchtbeginsel is met witte borstelharen bezet. De doosvrucht is hangend, 3-hokkig en springt aan den voet open. 6-9 dM. Juli, Augustus. Deze soort heeft met C. latifolia en C. persicifolia de grootste bloemen. Biologische bijzonderheden. Bij deze plant staan de bloemen aan zeer korte stelen, de bloemen blijven dan ook meest bijna rechtopstaand en zijn toch tegen regen beschut, doordat de opening der klok zich door het naar binnen buigen en samenneigen der slippen sluit. De afzetting van het stuifmeel op den stijl geschiedt hier als bij de andere •Campanulasoorten, maar zoo spoedig zich de helmknopjes terugtrekken, valt de rest van het stuifmeel nog op de haren, die in het inwendige der bloemkroon dicht horizontaal naar binnen steken. Tegen het laatst van den bloei rollen hier de stijltakken niet zoo ver om, dat zij den stijlborstel aanraken, zij maken slechts een halven cirkel en raken dan die met stuifmeel bedekte haren aan, waarvan zelfbestuiving het gevolg is. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt in bosschen en op beschaduwde plaatsen in geheel Europa voor, doch is bij ons zeldzaam. Zij komt bijna uitsluitend op zandgrond en verder op loss voor. C. latifolia^) L. Breedbladklokje (fig. 356). Deze plant is fijn behaard en heeft een dikken wortelstok, waaruit een rechtopstaande, krachtige, holle, stompkantige, sterk bebladerde, niet vertakte stengel komt, die beneden weinig, boven niet behaard is. De bladen zijn groot, langwerpig-eirond, ongelijk gekarteld-getand, toegespitst, zeer teer, de onderste zijn in een gevleugelden steel versmald, nauwelijks hartvormig, de bovenste zijn breed lancetvormig, zittend. De bloemen staan eerst rechtop en zijn later knikkend, zij staan in bebladerde trossen, alleen op stelen, die schutblaadjes beneden het midden hebben
Size: 1481px × 1688px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No
Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants