. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 78. â PAPILIONACEAE. â 685. De bloemen zijn piirperkleiirig, later blauw, ten slotte vuil blanwj^roen, vrij groot (14-18 iiiM) en staan in 3-8-bloemige, losse trossen, die langer zijn dan de bladen, in wier oksels zij staan. De kelk is rood en groen, van de tanden is de onderste het grootst. De peulen zijn 4-6 cM lang. 5-6 niM breed, lijnvormig, netvormig ge- aderd, onbehaard, bij rijpheid bruin (fig. 843). De zaden zijn geelachtig met purperkleurige puntjes. 22-30 cM. 4. April, Mei. Voorkomen in Europa en in Nederland De plant komt in bergbosschen voo


. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 78. â PAPILIONACEAE. â 685. De bloemen zijn piirperkleiirig, later blauw, ten slotte vuil blanwj^roen, vrij groot (14-18 iiiM) en staan in 3-8-bloemige, losse trossen, die langer zijn dan de bladen, in wier oksels zij staan. De kelk is rood en groen, van de tanden is de onderste het grootst. De peulen zijn 4-6 cM lang. 5-6 niM breed, lijnvormig, netvormig ge- aderd, onbehaard, bij rijpheid bruin (fig. 843). De zaden zijn geelachtig met purperkleurige puntjes. 22-30 cM. 4. April, Mei. Voorkomen in Europa en in Nederland De plant komt in bergbosschen vooral op kalkgrond in bijna geheel Europa voor. Bij ons is zij alleen gevonden op eenige plaatsen in Zuid-Limburg en bij Sittard. ' Lathyrus vemus Fig. 843. montanus') Bernh. (Oróbus tuberósus-') L.). Knollathyrus (fig. 844). Deze plant is onbehaard of behaard en heeft een horizontalen, dunnen, vertakten, in de knoopen knolvormig opgezwollen wortelstok. De stengels zijn hoekig, opstijgend of liggend, niet klimmend, al of niet vertakt, duidelijk gevleugeld. De bladen zijn 2-3-jukkig. Zij hebben breede, langwerpige of lancetvormige, stompe of toege- spitste, van onderen blauwgroene, doffe blaadjes. De bladstelen zijn niet gevleugeld en eindigen in een enkelvoudige spits. De steunbladen zijn half pijl-lancetvormig, soms getand. De bloemen zijn eerst purper-roodachtig, later blauwachtig, ten slotte vuil blauwgroen, dus als bij L. vernus, doch zij zijn kleiner. Zij staan in 3-10-bloemige trossen, die langer zijn dan of even lang als de bladen, in wier oksels zij staan. De kelktanden zijn ongelijk (fig. 844). De stijl is recht, niet gewonden. De peulen zijn 6-7 cM lang, 6-8 mM breed, lijn- vormig-cylindrisch, geaderd, hangend, onbehaard, bij rijpheid zwartachtig (fig. 844). De navel neemt ' ..; van den zaadomtrek in. 1,5-3 dM. 2].. AprilâJuni, enkele tot Augustus. De variëteit i. tenuifólius â ) Rth. heeft smal lijnvormige blaadjes. Biologische bijzonderheid. De inr


Size: 1435px × 1741px
Photo credit: © The Book Worm / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants