. Des wereldts proef-steen ofte De ydelheydt door de waerheyd beschuldight ende overtuyght van valscheydt . aer fou gaen waflchen net en te flapen in fijn huys.ïonckerBoerintbeddghedreghen,.Heeft ghemackelijck gheleghen,En gheflapen wat hy magh,Seven gaten in dta da^h. Op- Slempen. ioj Op-gheftaen heeft weer gheghetcn,En met bi alTen fich vergheten, En nam foo veel wijn en broot, Dat hy weder dapper fehoot^. iDus gheftek wordt weer ghedraghenDaer hem ghifter dHeeren faghen, En daer fmolt fijn groote macht, Als het ijs van eenen nacht:Hy focht nuchter fijne rijcken,Maer en von
. Des wereldts proef-steen ofte De ydelheydt door de waerheyd beschuldight ende overtuyght van valscheydt . aer fou gaen waflchen net en te flapen in fijn huys.ïonckerBoerintbeddghedreghen,.Heeft ghemackelijck gheleghen,En gheflapen wat hy magh,Seven gaten in dta da^h. Op- Slempen. ioj Op-gheftaen heeft weer gheghetcn,En met bi alTen fich vergheten, En nam foo veel wijn en broot, Dat hy weder dapper fehoot^. iDus gheftek wordt weer ghedraghenDaer hem ghifter dHeeren faghen, En daer fmolt fijn groote macht, Als het ijs van eenen nacht:Hy focht nuchter fijne rijcken,Maer en vont-fe niet met kijcken,- Hy was als een vuylen floef, En hy bleef een rechten boef.ïck wil hier mijn zeyl in trecken,En verlaten defeghecken, Maer beftemmen met een woordt, Dat ons brenght de waerheyt voord**Slempen en ghedurigh braflenDoet den menfch in dwaesheyt waflen, En fi^o wie bemint den pot, Magh ghefeyt zijn dwaesen fot»VVant de wulpfche flempcrnijeSleept met haer veel fotternije, Die daer in foeckt tijdt verdrijf^ Malt met ziele/peelt met lijf. YDEL. 82 VAN BESCHVLDINGHE. WAERHEYDT. Alsem hmdt-menk om irver-eer en. WAER. SCHOONE CLEEDEREN. lOJ VVAERHEYDT. DIt falick in dicht verclaren,lonckher paft hier op mijn fnaren^Want die defe plaet bekijckt,Siet een beeldt dat u quaemt over feven weken,Als een popken op-gheftrekenj Al u cleeren en ahewaet Waren goudt en filver-draet:En het docht ii fraey te de dochters u foo prefen, Om dat opghepronckte cleedt, Dat foo geeftigh ftondt, en dit waren al Sottinnen,Die de Ydelheydt beminnen. Die niet Verder konnen fien, Als den neufe fal mannen die dit faghen,Deden niet dan ftaegh beclaghen, Dat ghy fchiept foo grooce vreught In een laeck die niet en my, ick fal u vraghen:Als ghy faeght nu defe daghen, Op den Burgh met roeyen flaen Ecncn fwarten Indiaen j P En I06 SCHOONE CLEEDEREN. En dat hy kreegh op den ruggheT leeuwken van de ftadt van Brugg
Size: 1866px × 1339px
Photo credit: © Reading Room 2020 / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No
Keywords: ., bookauthorgheshierpet, booksubjectemblembooksbelgium17thcentury