. De flora van Nederland. Plants. 296 CRUCIFERAE. FAMILIE 39. witvliezig gerand, de kroonbladen bijna dubbel zoo lang als de kelk, afstaand. De vruchtstelen zijn 15-20 mM lang, ten slotte sterk uitstaand. De hauwtjes zijn ovaal-tolvormig, boven afgeknot tot uitgerand, zeer opge- zwollen met zachte kleppen (fig. 350). Het tusschenschot is omgekeerd hartvormig. De zaden zijn grooter (2 mM lang) dan bij C. sativa. 3-8 dM. O. Juni, Juli. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt vooral in West- en Midden-Europa op vlasakkers, voor en is ook bij ons, doch vrij zeld- zaam, op deze gevonden.


. De flora van Nederland. Plants. 296 CRUCIFERAE. FAMILIE 39. witvliezig gerand, de kroonbladen bijna dubbel zoo lang als de kelk, afstaand. De vruchtstelen zijn 15-20 mM lang, ten slotte sterk uitstaand. De hauwtjes zijn ovaal-tolvormig, boven afgeknot tot uitgerand, zeer opge- zwollen met zachte kleppen (fig. 350). Het tusschenschot is omgekeerd hartvormig. De zaden zijn grooter (2 mM lang) dan bij C. sativa. 3-8 dM. O. Juni, Juli. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt vooral in West- en Midden-Europa op vlasakkers, voor en is ook bij ons, doch vrij zeld- zaam, op deze gevonden. C. sativa ') Crntz. H u 11 e n t u t (fig. 351). De stengel is rechtopstaand, naar boven meest vertakt, behaard of bijna kaal, rond. De bladen staan rechtop, alleen de onderste zijn in een blad- steel versmald , de andere zitten met een iets versmalden pijlvormigen voet, zij zijn gaafrandig of iets getand. De bovenste missen den pijlvormigen voet en zijn aan den voet het breedst. De stengelbladen zijn lancetvormig, lang toegespitst. De bloemen staan in trossen, die zich later verlengen, zijn geel en klein. De kelkbladen zijn langwerpig, groen, bijna zoo groot als de kroonbladen. De hauwen zijn peervormig, met afgeronden top, niet of weinig opgezwollen , met harde kleppen (fig. 351). 2-6 dM. O. Mei—J^ü- Vormen zijn : 3t. pilósa -) Koch. Plant behaard. Hauwtjes verlengd, peervormig, dikbuikig, weinig op- gezwollen. Vruchttrossen en vruchtstelen vrij lang (10-18 mM). Zaden 1'/. a 2 niM lang. ,5. subglabra') Koch. Plant bijna kaal. Overigens als de vorige, y. micrócarpa ^) Andrzj. Plant ruw behaard, grijsgroen. Hauwtjes gewoon peervormig, iets meer hoog dan breed, niet buikig, niet opgezwollen. Kleppen minder gewelfd , schil dikker. Vruchttrossen zeer lang, vruchtstelen 8-15 mM lang. Bloemen bleekgeel. Zaden 1 mM lang. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant wordt gekweekt en is vrij zeldzaam verwilderd op open en bebouwden zandgrond. Zij wordt bij ons niet veel gekweek


Size: 1418px × 1761px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants