. De inlandsche kunstnijverheid in Nederlandsch Indië . s bij het Javaansche weefgetouw eenigestaafjes, die in de schering gevlochten zijn, om te voorkomen,dat de eerste inslagdraden bij het aanslaan losschieten; 5. de toereuë, de spoelkoker, een eenvoudige bamboe-kokermet een gala-punt, die toereuë ek malo heet f1). Het gaatje, waaruit de draad van de spoelte voorschijn treedt, bevindt zich ongeveer in het midden van de koker-oppervlakte. De spoel heet toereuë oenoe-rieëng (Gajosch: sekli); 6. de soeri o£kam; 7. de peuno of sabel (Gajosch:blido); 8. de peuno oebit of kleinesabel, ook wel geno


. De inlandsche kunstnijverheid in Nederlandsch Indië . s bij het Javaansche weefgetouw eenigestaafjes, die in de schering gevlochten zijn, om te voorkomen,dat de eerste inslagdraden bij het aanslaan losschieten; 5. de toereuë, de spoelkoker, een eenvoudige bamboe-kokermet een gala-punt, die toereuë ek malo heet f1). Het gaatje, waaruit de draad van de spoelte voorschijn treedt, bevindt zich ongeveer in het midden van de koker-oppervlakte. De spoel heet toereuë oenoe-rieëng (Gajosch: sekli); 6. de soeri o£kam; 7. de peuno of sabel (Gajosch:blido); 8. de peuno oebit of kleinesabel, ook wel genoemd peunok a t hab, de kleine sabel voorhet aanslaan van goud- of zilver-draad (kathab); 9. de tj akoh, (Gajosch: kajoe-n-karap), de gewone ophaler(een bamboe staaf met ophalers-draden) ; 10. de tjakoh kathab, de pa-troonvormers, tevens ophalersvoor het vormen van het patroon(ragoë) van goud- of zilverdraad(kathab). Ter onderscheidingvan deze patroonvormers wordtde gewone ophaler ook wel tjakoh teupeuën genoemd; 11. de seureuso, de roller;. Fig. 120. Atjehsche weefster in het weefgetouw. (!) Maloë is het Maleische ambalau, de cochenille verfstof, die bij het kleuren van zijden garens gebruiktwordt (zie hoofdstuk over bereiding en kleuring van garens 1. De gomhars, die bij de bereiding van de verfstofoverblijft, is de gala, welke bijna overal in den Archipel als kleefmiddel gebruikt wordt. 131 12. de seukeüe, een stuk licht hout, of nerf van roembiapalmblad. Zij dient tot controleering,of er geen draden van de schering (neudong, Gajosch: d é r é n) stuk zijn; 13. aneu seukeuë, de linialen of kruisingstaven; lhoh, (Gajosch: anden), de kettingboom, een zwaar, plat stuk hout; 15. de aneu idong, ook wel genoemd aneu kajëe, (Gajosch: krèkèl), het staafje, dat aanden kettingboom gebonden wordt en waaromheen de scheringgarens loopen; 16. de pha tjakoh, de twee opstaande planken, in de insnijdingen waarvan de lhoh of ket-tingboom rust; 17. de neudoëe tja


Size: 1741px × 1435px
Photo credit: © Reading Room 2020 / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookdecade1910, booksubjectweaving, bookyear1912