. Hof-gedachten, dat is, invallen, by gelegentheyt oft op't gesichte van boomen, planten, bloemen, kruyden, en diergelijcke aerdt-gewassen, verweckt, in't Buyten-leven . ten gront -3En als de pijn geleden was,Soo greep hy noch een ronde tas,En heeft de Meefter aengetelt, .Een goet deel van fijn befte geit,En dit noch al met grooten danck,Voor nu, en al fijn leven langk. Wel dacht ick, dit s een vrcemt bedrijf,Een been terucken uyt het lijf,Een tant te breken uyt een kies,En eelt te eeven Voor t verlies!Wel goede vriendt, beftaje dit,En fpeelje foo met u gebit j Ick fegh, t is feltfaem aengeley


. Hof-gedachten, dat is, invallen, by gelegentheyt oft op't gesichte van boomen, planten, bloemen, kruyden, en diergelijcke aerdt-gewassen, verweckt, in't Buyten-leven . ten gront -3En als de pijn geleden was,Soo greep hy noch een ronde tas,En heeft de Meefter aengetelt, .Een goet deel van fijn befte geit,En dit noch al met grooten danck,Voor nu, en al fijn leven langk. Wel dacht ick, dit s een vrcemt bedrijf,Een been terucken uyt het lijf,Een tant te breken uyt een kies,En eelt te eeven Voor t verlies!Wel goede vriendt, beftaje dit,En fpeelje foo met u gebit j Ick fegh, t is feltfaem aengeleyt,t En zy men ons de reden feyt. De man die fprack, Ick ben verblyt,Al ben ick geit en tanden quyt,En echter foo ontken ick niet,(Soo rhy dit eerty ts waer gefchiet)Dat ick my fou om dit geweltVry qualyck hebben aengeftelt;Ick had geroepen, tant om tant,En lidt om lidt, en hant om had my aen de man ontgaen -,En ick en weet niet wat gedaen ;Maer heden is t een ander faeck,Ick ben verblyt om defe braeck,En hoort de reden, lieve vrient,Die u met een geweten dient. Dit been was my een wcerdigh lic,Het befte deel van myn gebit, L 5 Maer u Invallende Gedachten. Maer (iet, een flim en vinnigh nat,Datmaeckte daer in menigh gat:Het quam my zygen uvt et hooft,Ent heeft my menighmael berooftVan fpys en dranck, en foete ruft,Ja fchier van alle werclts hifi;Want at ick kout, of lau, of heet,t En was my niet als enckel ieet,Soo dat ick met verlangen focht,Wie my hier van verloffen mocht,Wie my mocht weeren defen tant,Voor my wel eer een weerdigh twijl de vriendt dit tot my ieyt,Hoort waer fvn wcorc myn finnen , dacht ick, door den ftagen tyt, Soo wort men iet gedurigh quyt,Oock dat men eertyts heeft bemint,En daer ons hert op was gefïnt. Demenfchis aen de wereltvaft,Hy iiler wonder meê gepaft;Want als de we relt hem bclacht,Dan is t dat hy dit leven acht,Daer toe is fijn begeerte groot,Hy fchrickt,al noemt men flechs de doot;Maer als Godt (die ons feylen kent)Syn


Size: 1799px × 1389px
Photo credit: © Reading Room 2020 / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookauthorcatsjac, bookcentury1600, bookidhofgedachtendati01cats