. Dan. Heinsii Nederduytsche poemata . J, Mesflusmonfeudecelento Mijn vier brandt meer en meer y wat fal het eynde wefen ? Het water fpruyt uyt c vier^ en kan my niet gencfen. Mijn vier dat wort geftoocjct, mijn vier dat brandt en blaccktSoo lange dat mijn vier my een fonteyne maeckt. Van traenen vloey ick wech: wilt zy my niet verhoorcn » lek moet doch eyndelick int water gans verfmooren. O wonderbaeren brant, van branden komt my dat» , Ick fwem me da^r ick gae, den brant die maeckt my nat* 4» tArdo dapfrejfo c[srda longhi mifiruggo,- Twee vieren krencken my feer fvvaerelick mijn e


. Dan. Heinsii Nederduytsche poemata . J, Mesflusmonfeudecelento Mijn vier brandt meer en meer y wat fal het eynde wefen ? Het water fpruyt uyt c vier^ en kan my niet gencfen. Mijn vier dat wort geftoocjct, mijn vier dat brandt en blaccktSoo lange dat mijn vier my een fonteyne maeckt. Van traenen vloey ick wech: wilt zy my niet verhoorcn » lek moet doch eyndelick int water gans verfmooren. O wonderbaeren brant, van branden komt my dat» , Ick fwem me da^r ick gae, den brant die maeckt my nat* 4» tArdo dapfrejfo c[srda longhi mifiruggo,- Twee vieren krencken my feer fvvaerelick mijn een niet verr van my, het ander is van binnen .Het vier dat binnen is, daer wordick van verbrandt^Het vier dat buyten is, dat helpt my oock van kant»Het vier dat binnen is, dat moet ick altijdt lijden,Het vier dat buyten is, dat komt my oock beftrijden*De helft is wel by my, daer van ick gae te niet:Dus lijd ick in mijn hert een vriendelick verdriet» 5- Stta V AN Mll4 N E - $5 lui me nouYrifl^ nieJldnL 6, A dutruy mon^a moy 5. c%f me nourrip ^ m^ejlaind. Het gene dat de torts ontfteeckt en doctfe lelvebluflfe weer foo haeftmen keert zijn gaet het in de min. O wreeden brandt, O baet mijn wijsheyt my, ofc trefFelick verftandt^[ckloop her end weer, ick gae nu foo veel daegen,En foeckcdees en die, om mijnen noodt te moet weer na hetvier, de gene dietmy doetAJs oorfaeck van mijn vier ^ mij n vier oock bluflen moet. 6» Aautray mort > a moy njie^ [nt vier leef ick altijdt, tott vier ben ick geboren. Het is mijn luft, mijn vreucht, het vier hebbick gekorcn, I Daer fonder kan ick niet: foo ick niet haddhet vier Dat my het leven geeft, ick waer een fchamel vier blijft my maer by, en wilt my niet begeven 3O oorfaeck van mijn vreucht, o vader van mijn leven,O rechte medecijn. het geen datanderfchaedr,Is oorfaeck dat ick ^q\ bevrijd t van alle quaedt. L } 7, Ie 8^ Emblemata 7, Ie nc lepuisceler. 8. Cojtde ben amar porto torm


Size: 2491px × 1003px
Photo credit: © Reading Room 2020 / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookauthorschrijverpieter15761660, bookiddan, booksubjectemblems