. De Dierentuin van het Koninklijk Zoologisch Genootschap Natura Artis Magistra te Amsterdam. Zoos; Birds. slaapt alsdan gedurende den gelieelen nacht en een gedeelte van den dag, op de zijde liggend on liet ligchaam eenigzins zamengerold. Bij andere mieren-eters is de staart naar achteren en van onderen met kort haar bedekt en dient als giijpwerktuig. Dit stelt deze dieren ook in staat, met behendigheid op boomen te klimmen. Zij bereiken ruim drie voet lengte, en hebben een gelijk getal teenen als de groote mieren-eter. Eene soort, Myrmecophaga bivittata, heeft den romp en van (laar, aan weer


. De Dierentuin van het Koninklijk Zoologisch Genootschap Natura Artis Magistra te Amsterdam. Zoos; Birds. slaapt alsdan gedurende den gelieelen nacht en een gedeelte van den dag, op de zijde liggend on liet ligchaam eenigzins zamengerold. Bij andere mieren-eters is de staart naar achteren en van onderen met kort haar bedekt en dient als giijpwerktuig. Dit stelt deze dieren ook in staat, met behendigheid op boomen te klimmen. Zij bereiken ruim drie voet lengte, en hebben een gelijk getal teenen als de groote mieren-eter. Eene soort, Myrmecophaga bivittata, heeft den romp en van (laar, aan weerszijde, eene streep boven de schouders, bruinzwart, de overige deelen vaal witachtig roestkleurig. Bij niet volwassene voorwerpen is laatstgenoemde kleur de heerschende, vermits het bruinzwart, ten minste aan den romp, eerst later te voorschijn komt. — De andere soort, Myrmecophaga iamandua, heeft veel overeenkomst met de voorgaande, maar hare ooren zijn langer en de haren van den romp zijn aan de buitenhelft licht van kleur. Deze dieren bewonen eenzame streken, die met boomen of struiken bedekt zijn, en houden zich gaarne langs ileii boschkant op. Somtijds ontmoet men hen geheel in de nabijheid der menschelijke woningen. Men treft hen niet slechts op den grond, maar ook op boomen aan, die zij zeer behendig, ofschoon langzaam, weten te beklimmen. Zij gebruiken hunnen staart, zelfs bij het zitten op boomtakken, als grijpwerktuig. Zij voeden zich. voornamelijk met de op boomen levende mierensoorten en hare maskers. Zij hebben, vooral wanneer zij toornig zijn, eene zeer sterke muskuslucht bij zich, die den smaak van hun vleesch walgelijk maakt, ten minste voor de Europeanen, want de inboorlingen schijnen niets om deze lucht te geven. Het wijfje werpt slechts een jong jaarlijks, en draagt dit langen tijd niet zich rond, waarbij het jong, als gewoonlijk, op den rug zit. De laatste soort is ée kleine Mieren-eler, Myrmecophaga didaclyla. Zij wijkt in velerlei opzigt van al de voorg


Size: 1627px × 1535px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1800, bookdecade1870, booksubjectbirds, bookyear1872