. De inlandsche kunstnijverheid in Nederlandsch Indië . e plaats van iemandof iets komen), hetverlengen van de sche-ringgarens van een be-paalde soort Batakschedoek, de ragi doep.(Zie hoofdstuk overweefsels en patronen).De ragi doep,eensoortslèndang, heeft aan bei-de einden breede pa-troonranden. De schering van het veld is gewoonlijk donkerbruinrood, die van de patroon-randen wit. Hoe nu dit verlengen plaats heeft, wordt uitvoerig omschreven in het hoofdstuk over weefselsen patronen, omdat deze bijzondere arbeid enkel en alleen op de ragi doep wordt elke Tobasche doe
. De inlandsche kunstnijverheid in Nederlandsch Indië . e plaats van iemandof iets komen), hetverlengen van de sche-ringgarens van een be-paalde soort Batakschedoek, de ragi doep.(Zie hoofdstuk overweefsels en patronen).De ragi doep,eensoortslèndang, heeft aan bei-de einden breede pa-troonranden. De schering van het veld is gewoonlijk donkerbruinrood, die van de patroon-randen wit. Hoe nu dit verlengen plaats heeft, wordt uitvoerig omschreven in het hoofdstuk over weefselsen patronen, omdat deze bijzondere arbeid enkel en alleen op de ragi doep wordt elke Tobasche doek is aan beide einden van franje (ramboe) voorzien, welke vervaardigdwordt door ineendraaiing van de overgebleven, losse scheringdraden. Is de doek geheel gereed, dan wordt dikwijls een eind van de franje met verdubbelde draden(het verdubbelen heeft plaats door aan het einde der te verdubbelen draden een zwaren tol opte hangen en dien in het rond te laten draaien) doorweven tot een zoom (h o tang o tang) eneen eenvoudigen patroonrand (s i r a t). 129. Fig. 115. Bataksche weefsters aan den arbeid. Het uitspannen van de schering. De hotang otang kan men als een sluitrand aanmerken van dezelfde kleur als het weefsel; de s i r a t is het onderste patroonrandje, waarvoor de dikke franjes als schering dienen en waarin men inslagdraden van niet meer dan twee kleuren weeft. Eigenlijk is deze arbeid, welke manirat genoemd en door mannen in hun vrijen tijd uitgevoerd wordt, geen weven, maar vlechten. Im-mers men gaat aldus te werk: De inslag-draden, wit en blauw , worden eerstop een klein steentje of een stukje houtA(zie fig. 118) opgerold en daarna door degaatjes van de dopir of het span-stokje B (fig. 118) gehaald, dat de garensvan elkaar man, die aan hetm a n i r a t is, heeft de o e 1 o s, (het kleed),waaraan hij denlaatstenpatroonrandzalmaken, op zijn schoot. En de inslaggarensachter het spanstokje B tusschen zijnteenen stijf houdend, vlecht hij het witte
Size: 1529px × 1634px
Photo credit: © Reading Room 2020 / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No
Keywords: ., bookcentury1900, bookdecade1910, booksubjectweaving, bookyear1912