. Album der Natuur. DE PALAEONTOLOGISCHE GESCHIEDENIS VAN DE HOEF 1)1 F;REN. 199 eoceue lagen der westelijke tenïtoriën Utah , Wyoming en Nieuw-Mexico gevonden. De beschrijving en bestudeering van deze overblijfselen van het oudste amerikaansche hoefdier, hebben wij te danken aan Dr. o. c. marsh,1 professor aan het Yale-college te New-Haven, Connecticut. Uit de beschrijving van den genoemden geleerde blijkt dat de corypho- don dooreengenomen iets grooter geweest moet zijn dan de thans levende tapir, en dat zijn levenswijs waarschijnlijk ook met die van den tapir overeenkwam. De schedel van den


. Album der Natuur. DE PALAEONTOLOGISCHE GESCHIEDENIS VAN DE HOEF 1)1 F;REN. 199 eoceue lagen der westelijke tenïtoriën Utah , Wyoming en Nieuw-Mexico gevonden. De beschrijving en bestudeering van deze overblijfselen van het oudste amerikaansche hoefdier, hebben wij te danken aan Dr. o. c. marsh,1 professor aan het Yale-college te New-Haven, Connecticut. Uit de beschrijving van den genoemden geleerde blijkt dat de corypho- don dooreengenomen iets grooter geweest moet zijn dan de thans levende tapir, en dat zijn levenswijs waarschijnlijk ook met die van den tapir overeenkwam. De schedel van den coryphodon is lang, en vooral is dit het geval met het aangezichtsgedeelte; de bovenkaak is zeer dik, en achter de hoektanden als ingesnoerd; de neusbeenderen zijn van voren smal, van achteren breeder; de tusschenkaakbeenderen zijn van voren zeer breed, en de neusopening is wijd. De tandformule van den corypho- don is de volgende: 34 1 33 1 43 Tl ï 3T~3 1 4T~3 ~~ Dit dier heeft dus in beide kaken aan weerszijden 3 snijtanden, 1 hoektand, 4 valsche kiezen en 3 echte kiezen. De schedelholte van den coryphodon, Fig. 1, is misschien het meest in 't oog vallende kenmerk dezer familie. Prof. marsh heeft gips gegoten in de schedelholte van den coryphodon, en is doordat gipsafgietsel in staat geweest aan te toonen, dat de hersenen van dit dier op een zeer lagen trap van ontwikkeling stonden (fig. 2, volg. bl.): zij waren zeer klein, gelijk bij alle eocene zoogdieren, doch het merkwaardigste is de geringe grootte van de beide halfronden der groote hersenen, vergeleken met de grootte der kleine hersenen. De reuklob- ben waren zeer groot, zij lagen vóór de groote hersenen en waren slechts weinig kleiner dan dezen. De eivormige lobben der groote hersenen waren in dwarse doorsnede slechts weinig groo- de hersenholte van Corypho. ter dan het groote achterhoofdsgat voor het ver- don hamatus MARSH,van lengde merg; daarentegen waren de kleine h*er- boven gezien; ongeveer «/10 , .. , , ,


Size: 1141px × 2189px
Photo credit: © Library Book Collection / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bhlconsortium, bookcollectionbiodiversity, bookcontributornatura