. Oud-Nederlandsche steden in haar ontstaan, groei en ontwikkeling. is-of koraalboek, of van eenglasvenster of altaar. Het stedelijk bestuurwerd aangezocht om eenejaarlijksche bijdrage uit destadskiste en het instellenvan een accijns ten bate vanden kerkbouw, en aan Schouten Schepenen verzocht, deboeten op de wetsovertre-dingen staande, ten behoevevan den kerkbouw in steen-boeten om te zetten, of aande bouwkas af te dragen. Elk der verschillendeGilden en Broederschappenbeloofde niet zelden eenevaste bijdrage, enkele ooknamen den bouw eener kapelvoor hunne rekening of ver-plichtten zich tijdeli


. Oud-Nederlandsche steden in haar ontstaan, groei en ontwikkeling. is-of koraalboek, of van eenglasvenster of altaar. Het stedelijk bestuurwerd aangezocht om eenejaarlijksche bijdrage uit destadskiste en het instellenvan een accijns ten bate vanden kerkbouw, en aan Schouten Schepenen verzocht, deboeten op de wetsovertre-dingen staande, ten behoevevan den kerkbouw in steen-boeten om te zetten, of aande bouwkas af te dragen. Elk der verschillendeGilden en Broederschappenbeloofde niet zelden eenevaste bijdrage, enkele ooknamen den bouw eener kapelvoor hunne rekening of ver-plichtten zich tijdelijk tot afstand van de proefstukken door de gezellen gemaakt om als ambachts-meester te worden aangenomen. Tal van parochianen stelden hun kar en paard, hun scuut en personeeleen tijdlang beschikbaar, kosteloos het vervoer van een deel der materialenop zich nemend, anderen weder boden aan een aantal dagen om Godswil te komen werken. Een ieder, hoe arm ook, gaf vóór zijn sterven nog iets voor denbouw, deze een stuk land of een zooveelste uit de opbrengst van zijn. Afb. N\ 235. XWe-eeuwsch aflaatprentje ). ) Afb. N°. 235 stelt voor een XVde-eeuwsch aflaatprentje, met het bovenschrift:„O mijn alder liefste lief ontferm u mij(n)s —„O me(n)sche ghede(n)ct mij(n)s — en het volgende onderschrift: „Item die paus Julius heeft ghegheve sestich dusent jaer oflaets tot dit gheb(e)t:„O heer Jh(es)u xpe (Christe), als dij(n) strenghe oerde(e)l ov(er) mij(n) arme ziel salgaen, soe laet dij(n) bitter lijden voer alle mij(n) sonde(n) stae(n). 92 DE BOUWFONDSEN. land, gene zijn tabberd, zijn harnas, zijn boog, zijn ring, zijn koperenketel, vlas of wol, of wat het zijn mocht. Zelfs de meesters en de gezellen van den bouw gaven niet zelden, bijgemis aan iets beters, voor hun verscheiden een stuk gereedschap. En de zieken, den patroon der kerk om herstel biddende, lieten zichdan soms wegen, en gaven hun gewicht in koorn aan de bouwkas, ookde indulgentias en de negligentias in den biec


Size: 1339px × 1866px
Photo credit: © Reading Room 2020 / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookdecade1900, booksub, booksubjectarchitecture