. De flora van Nederland. Plants. 276 â PLANTAGINACEAE. FAMILIE De groeven in bladen en steel dienen voor het afleiden van het regen- water naar den wortel. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt langs wegen, dijken, in weilanden, vooral langs de rivieren, in geheel Europa voorenis bij ons algemeen. De var. is bij Utrecht, Amsterdam, den Haag en Zalk gevonden. P. lanceolatai) L. Smalle weegbree (fig. 341). Deze plant is groen, doch wordt later zwartachtig. Zij heeft een korten, vertikalen wortelstok. De stengels zijn kantig, gegroefd (met 5 groeven), meer of minder behaard, r
. De flora van Nederland. Plants. 276 â PLANTAGINACEAE. FAMILIE De groeven in bladen en steel dienen voor het afleiden van het regen- water naar den wortel. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt langs wegen, dijken, in weilanden, vooral langs de rivieren, in geheel Europa voorenis bij ons algemeen. De var. is bij Utrecht, Amsterdam, den Haag en Zalk gevonden. P. lanceolatai) L. Smalle weegbree (fig. 341). Deze plant is groen, doch wordt later zwartachtig. Zij heeft een korten, vertikalen wortelstok. De stengels zijn kantig, gegroefd (met 5 groeven), meer of minder behaard, rechtopstaand, opstij- gend of grootendeels liggend, veel langer dan de bladen. De bladen zijn lancetvormig, be- haard of kaal, in een langen, gegroefden steel versmald, 3-5-nervig, verwijderd getand. De aren zijn dicht, eirond-Iangwerpig, later rolrond. De schutbladen (fig. 341) zijn eirond, lang toegespitst, droogvliezig, op den rug bruinachtig. De kelkslippen (fig. 341) zijn omgekeerd eirond, vliezig doorschijnend met groene middennerf, de zijdelingsche zijn gekield, kort stekelpuntig met behaarde of kale kiel. De bloemkroon is doorschijnend bruinachtig en heeft een buis, die evenlang is als de kelk, de slippen zijn eirond, met bruinachtige middenstreep, zij zijn later teruggeslagen. De meeldraden zijn rechtopstaand, 3 maal zoo lang als de bloemkroon, de helmdraden en helmknopjes zijn geelachtig wit, de laatste soms donkergeel. De doosvrucht (fig. 341) bevat 2 langwerpige gladde, bruine, zaden, die aan de binnenzijde iets verdiept zijn. 5-45 cM. 4- MeiâHerfst. Vormen van deze soort zijn: a. vulgdris -) Cop. (genuina 'â ') Gr. et Godr.) met lancetvormige bladen- /3. angüstifólia^) Cop. (S. maritima'"») Gr. et Godr.) met smalle bladen. 7. capitelldta^') Koch. (var. sphaerostachya~) D. C. en Aschers., var. mon- tana^) Gr. et Godr.). met smalle, ruw behaarde bladen en bijna bolronde aren. Dit is een dwergvorm. o. dübia'') Liljebl. (/. lanuginósa i") Ko
Size: 1437px × 1739px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No
Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants