. De flora van Nederland. Plants. FAMIIJF. 39. CRUCIFERAE. 255. Nasturtium palustre Fig. 291. N. palustre') D. C (Róripa palustris Rchb.). Moeraskers. (F\^. 291). Deze plant gelijkt veel op de vorige. De wortel is spilvorniig, daaruit komt een reciitopstaande. opstijgende of liggende, vertakte, gegroefde, onbehaarde stengel. De onderste bladen zijn liervormig-vindeclig, lang- gesteeld, de hoogere vinspletig, met langwerpige, stomp getande slippen, zij zijn bijna zittend en alle zijn onbehaard. De bloemen staan in eindelingsche trossen, zijn klein en liclitgeei. De kelkbladen zijn geelachtig, d


. De flora van Nederland. Plants. FAMIIJF. 39. CRUCIFERAE. 255. Nasturtium palustre Fig. 291. N. palustre') D. C (Róripa palustris Rchb.). Moeraskers. (F\^. 291). Deze plant gelijkt veel op de vorige. De wortel is spilvorniig, daaruit komt een reciitopstaande. opstijgende of liggende, vertakte, gegroefde, onbehaarde stengel. De onderste bladen zijn liervormig-vindeclig, lang- gesteeld, de hoogere vinspletig, met langwerpige, stomp getande slippen, zij zijn bijna zittend en alle zijn onbehaard. De bloemen staan in eindelingsche trossen, zijn klein en liclitgeei. De kelkbladen zijn geelachtig, de kroonbladen omstreeks even groot als de kelkbladen. De bloemstelen zijn uitstaand. De hauwen zijn langwerpig, gezwollen, de vruchtsteeltjes omtreeks even lang als de vrucht, uitstaand of iets teruggebogen (fig. 291). De zaden zijn geelachtig, glad. O, OO, somtijds zelfs ^. 2—4 dM. Juni—September. Biologische bijzonderheden. Honigkliertjes zitten alleen aan den voet der korte meeldraden. De bloemen vallen, doordat de kroonbladen zoo klein zijn, niet veel op. Overigens is de inrichting met het oog op de bestuiving als bij N. amphibium. Soms vormen zich op de onderste bladen knop- pen, die tot nieuwe planten uitgroeien. Bij deze plant en ook bij A^. silvestre, evenzeer bij Barbarea vulgaris en Sisymbriiim Sophia komen soms koekoeks- of ananasgallen voor. Zij worden veroorzaakt door een galmug (Cecidomyio Sisynibrii) en ontstaan vooral aan den voet der bloemstelen midden in de bloemtrossen. Zij vormen daar witte, zwamachtige weefsels, die als om- geslagen hoedranden de bloemstelen omgeven. Doordien de woekeringen der naburige bloemstelen samenvloeien, ontstaan holle ruimten, waarin de galmuglarven verblijven. Van buiten af gezien lijken die gallen witte knob- bels in de bloeiwijze, die aan de vruchten van den witten moerbeiboom herinneren. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt door geheel Europa aan en in slooten en op moerassige plaatsen voor en is ook bij ons


Size: 1387px × 1803px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants