. De flora van Nederland. Plants. 446 COMPOSITAE. â FAMILIE 109. achtige, uit een rij van haren bestaande liaarkroon. De haren zijn aan den voet een weinig verbreed. 7-45 cM. 4- JuliâOctober. De soort is van alle er op gelijkende planten te onderscheiden door de onder de hoofdjes verdikte, met schutbladen bezette bloemstengels. Als variëteiten komen voor: 5. praténsis') Koch. Stelen der hoofdjes en omwindsels donkerbruin behaard. â¢/. uniflóra-) v. d. Bosch. Slechts 1 hoofdje dragend. Voorkomen in Europa en in Nederland. De soort komt in Midden- en Noord-Europa in weilanden, aan dijken en w


. De flora van Nederland. Plants. 446 COMPOSITAE. â FAMILIE 109. achtige, uit een rij van haren bestaande liaarkroon. De haren zijn aan den voet een weinig verbreed. 7-45 cM. 4- JuliâOctober. De soort is van alle er op gelijkende planten te onderscheiden door de onder de hoofdjes verdikte, met schutbladen bezette bloemstengels. Als variëteiten komen voor: 5. praténsis') Koch. Stelen der hoofdjes en omwindsels donkerbruin behaard. â¢/. uniflóra-) v. d. Bosch. Slechts 1 hoofdje dragend. Voorkomen in Europa en in Nederland. De soort komt in Midden- en Noord-Europa in weilanden, aan dijken en wegen en op grazige plaatsen voor. Zij is bij ons algemeen, behalve op lössgrond. De var. ,3. is zeld- zaam, de var. y. alleen op Rozenburg gevonden. Volksnamen. De namen hondebloem en paardebloem zijn vrij algemeen in gebruik, in Friesland ook veulenbloem, in de GraafschapZutphen leeuwe- tand, daar en in West-Friesland late hondebloem, in West-Friesland ook zevenbloem, in Waterland armoedsbloem, augustusbloem, etgroen- bloem, heenbloem en melkbloem, in Utrecht kleine paardebloem, in het Land van Hulst pissebloem. L hasiilis â ) L. (Apargia hispida -*) Wiild.). Ruige leeuwentand (fig. 564). Deze plant is min of meer met gaffelvormige haren bezet. Zij heeft een als afgebeten wortelstok, waaruit een roset van langwerpige tot omgekeerd lancetvormige, steel- achtig versmalde, bochtig getande wortelbladen komt en verder eenige ongedeelde stengels, die een hoofdje dragen en onder het tamelijk groote, voor den bloeitijd knikkende hoofdje iets verdikt zijn, terwijl zij geen bladen, hoogstens enkele schutblaadjes dragen. Het omwindsel is kaal of ruw behaard en bestaat uit lancetvormige blaadjes. De bloemkronen zijn donker goudgeel. De vruch- tjes zijn dwars gerimpeld en dragen een rosach- tige haarkroon van gevinde haren, die even lang als of langer dan de vrucht zijn. De buitenste haren zijn duidelijk getand. 15-30 cM. 4- Juniâ Herfst. Alleen de hoofdvorm hispidns ^)


Size: 1438px × 1737px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants