. Coleoptera Neerlandica : de schildvleugelige insecten van Nederland en het aangrenzend gebied. Beetles. 546. LXXVI. CURCULIONIDAE. rund cii gevvelfil. Scapu'; der spriecen lang, de lengte dcf sprietgroet' gewoonlijk ver ovcr- sclirijdend (Fig. 115 1), zeer /.elden daarmede overeenstemmende. Bij de mannetjes van alle soorten is liet pygiiliuni in twee op elkaar volgende deelcn gedeeld, waardoor 8 tergiten, bij liet $ daarentegen 7 teigiteii voorhanden zijn. Voorcoxae aaneenstootend. Schenen zonder nagelvormige eindspoor aan den bniteii-top- lioek. Ta rsklauwen zonder tand of aanhangsel. De me


. Coleoptera Neerlandica : de schildvleugelige insecten van Nederland en het aangrenzend gebied. Beetles. 546. LXXVI. CURCULIONIDAE. rund cii gevvelfil. Scapu'; der spriecen lang, de lengte dcf sprietgroet' gewoonlijk ver ovcr- sclirijdend (Fig. 115 1), zeer /.elden daarmede overeenstemmende. Bij de mannetjes van alle soorten is liet pygiiliuni in twee op elkaar volgende deelcn gedeeld, waardoor 8 tergiten, bij liet $ daarentegen 7 teigiteii voorhanden zijn. Voorcoxae aaneenstootend. Schenen zonder nagelvormige eindspoor aan den bniteii-top- lioek. Ta rsklauwen zonder tand of aanhangsel. De metainorpliose heeft geheel in den grond plaats. 11. Sub-Fam. BRACHYRRHINI- NAE O 5 Voorkaken zonder aanhangsel of litteeken aan de voorzijde. Snuit veranderlijk, hetzij kort, doch meestal lang of zelfs draadvormig (Fig. iifi UI, V, Vil, VIII); in beide seksen lieizij gelijk of ongelijk, in welk laatste geval het J een langercn snuit heeft dan liet g 2). Sprietgroeven geheel of grooten- deels langs de zijden (Fig. 116 III, V, VlU). Sprieten geknikt Cbehalve bij Chloro- phanus (Fig. 116 Vl), vele Lixini, Rhainplius en Magdalis (Fig. 116 Vil)); de scapus meestal in overeenstemming met de sprietgroef. Oogen veranderlijk, zelden gewelfd (Sitona, het Sub-gen. Pachyr rh in 11 s enz.), veelal amandelvormig of in vertikale richting verlengd. Voorcoxae hetzij aaneenstootend, of van elkaar ge- scliei'den, in welk laatste geval de tusschen- rnimte vlak is , ofwel gegroefd om den snuit op te nemen (Fig. 121 UI). Epimeren van den mesothorax, ten minste van voren, het niveau van het episternum bereikend, soms tot in den hoek tussclien den protliorax en de dekschil- IV. li. UIm II. liiiis. Nam liniri. dcii iiigesclioven (Fig. UI II). Achtcrpooten tot gaan, soms meer of minder tot springen ingericht.— De larven leven van wortels, stengels, hout, bladen, bloemknoppen, bloembodems, vruciiten of zaden; zij ontwikkelen zich hetzij in een gang of in eenc galvormiiig, ofwel vrij aan de plant (H


Size: 2273px × 1100px
Photo credit: © The Book Worm / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1800, bookdecade1890, booksubjectbeetles, bookyear1898