. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 107. VALERIANACEAE. 325 wordt. De blueiiicii zijn prütrandrisch. lïcrst steken de lieliiiknopjes er uit en insecten, die er over loopen, krijgen aan hunne pooten en de onderzijde van hun lichaam stuifmeel, dat zij in oudere bloemen, waar de 3 stempels uitsteken, overbrengen. Dan zijn de mecldraden naar buiten gebogen, zoodat spontane zelfbestuiving uitgesloten is. Misschien bevruchten de meeldradeii in oudere bloemen nog wel eens de stempels in naburige bloemen. Er zijn soms ook wel vrouwelijke planten aangetroffen, wier kleinere bloemen dichter opeens
. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 107. VALERIANACEAE. 325 wordt. De blueiiicii zijn prütrandrisch. lïcrst steken de lieliiiknopjes er uit en insecten, die er over loopen, krijgen aan hunne pooten en de onderzijde van hun lichaam stuifmeel, dat zij in oudere bloemen, waar de 3 stempels uitsteken, overbrengen. Dan zijn de mecldraden naar buiten gebogen, zoodat spontane zelfbestuiving uitgesloten is. Misschien bevruchten de meeldradeii in oudere bloemen nog wel eens de stempels in naburige bloemen. Er zijn soms ook wel vrouwelijke planten aangetroffen, wier kleinere bloemen dichter opeenstaan. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt vooral in Aiidden- en Noord-Europa voor in vochtige bosschen, aan slootkanten en op moeras- sige plaatsen en is bij ons algemeen. De var. is op Zuid-Beveland en bij Ginneken gevonden. Volksnaam. In West-Friesland heet de plant duivelsdrek. V. excélsa') Poir. (V. sambucifólia-) Mikan.). Y1 iervaleri aan (fig. 402). Deze plant is dofgroen, glad of behaard. Zij heeft een korten, sterk riekenden wortelstok met lange, boven- of onder- aardsche uitloopers, die eindigen in een roset van bladen met 3-5breede, bijna cirkelronde blaadjes. De stengel is krachtig, gegroefd, niet vertakt, in de knoopen behaard. De bladen zijn gevind met 9-11 langwerpig-eironde tot langwerpig-lancet- vormige, diep getand-gezaagde blaadjes. De bloemen zijn roodachtig wit, grooter dan bij V. officinalis en staan in een wijde, vrij losse tuil. De schutblaadjes zijn lijn-lancetvormig, vliezig, behaard. De vrucht (fig. 402) is ovaal-elliptisch, onbehaard. Overigens komt deze soort met de vorige overeen. 3-9 dM. 2|- Juni. Vooral is bij deze soort opvallend de korte en vroege bloeitijd. In den 2den druk van den Prodromus Florae Batavae wordt het bestaan dezer soort, althans het voorkomen in ons land, in twijfel getrokken. Het schijnt mij toe, dat ik zeer typische exemplaren in handen heb gehad. Toch zou ik met F. Höck overhellen tot de meening, dat zij s
Size: 1450px × 1723px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No
Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants