. De flora van Nederland. Plants. 260 â LILIACEAE. â FAMILIE 10. scheidende, overlangsche groef. Meeldraden 6, korter dan het bloemdek, aan den voet daarvan ingeplant. Helmknopjes aan de rugzijde op de helm- draden vastgehecht, dus bewegelijk. Stijl recht of opstijgend, draadvormig met een dikken, 3-zijdigen stempel. Doosvrucht stomp driezijdig met vele lichtbruine zaden. Bloemen groot, hangend of afstaand, zelden rechtopstaand, meest een lossen tros vormend, zeldzamer schermvormig of alleenstaand. Stengel meest min of meer dicht bebladerd met verspreid of kranswijs staande, meest smalle blade


. De flora van Nederland. Plants. 260 â LILIACEAE. â FAMILIE 10. scheidende, overlangsche groef. Meeldraden 6, korter dan het bloemdek, aan den voet daarvan ingeplant. Helmknopjes aan de rugzijde op de helm- draden vastgehecht, dus bewegelijk. Stijl recht of opstijgend, draadvormig met een dikken, 3-zijdigen stempel. Doosvrucht stomp driezijdig met vele lichtbruine zaden. Bloemen groot, hangend of afstaand, zelden rechtopstaand, meest een lossen tros vormend, zeldzamer schermvormig of alleenstaand. Stengel meest min of meer dicht bebladerd met verspreid of kranswijs staande, meest smalle bladen zonder scheede. De bol is een beschubde en bestaat uit een aantal vliezige en vleezige schubben (niet uit rokken, zooals de meeste bollen). De nieuwe hoofdbol ontstaat meest in den oksel van de bovenste schub, terwijl er vaak neven- bollen in de oksels van lagere ontstaan. Vaak vormen die nevenbollen in het eerste jaar nog slechts een blad, geen stengel. De vliezige schubben zijn de overblijfsels van 1 of 2 vroegere generaties, wat o. a. daaruit blijkt, dat er vaak in de oksels nog overblijfsels van vroegere stengels zitten. Tabel tot het determineer en der soorten van het geslacht Lilium. A. Bloemdek klok-trechtervormig, Bladen verspreid. Bloemdekbladen van binnen aan den voet wrattig ruw L. bulbilernm biz. 260. B. Bloemdekbladen omgerold. Stengel in het midden verscheiden 5-6-tallige kransen van kortgesteeide bladen dragend L. Martagon blz. 261. L. bulbiferum 1) L. Oranje lelie. Van deze soort komt alleen de variëteit /?. cróceiim-) Chaix (fig. 167) bij ons voor. Zij heeft een eironden, witten bol, die met weinige breede, spitse schubben is bezet. Deze vormt lange uitloopers, die verscheiden bollen doen ontstaan. De stengel is gegroefd, rood of zwart gevlekt, aan den voet kortbehaard, overigens kaal. De bladen staan verspreid, zijn talrijk, lancet- of lijn-lancetvormig, zij dragen in hunne oksels geen bolletjes (wel bij de soort). De bloemen staan alleen of 2-4 bije


Size: 1394px × 1793px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants