. De flora van Nederland. Plants. 528 â ROSACEAE. â FAMILIE 77. Biologische bijzonderheden. Door den sterken geur, die wel eenigszins met dien van hyacinten overeenkomt en door liet vereenigd zijn der bloemen tot dichte bloeiwijzen worden de insecten gelokt. De bloemen bevatten geen honig, maar de insecten halen er stuifmeel uit. De bloemen zijn homogaam. Eerst bedekken de helmknopjes de stempels geheel, maar geleidelijk richten zij zich op en springen open en nu vliegen de insecten naar het midden der bloem, zetten zich dus op de stempels en bewerken dus allicht kruis- maar ook zelfbestuiving


. De flora van Nederland. Plants. 528 â ROSACEAE. â FAMILIE 77. Biologische bijzonderheden. Door den sterken geur, die wel eenigszins met dien van hyacinten overeenkomt en door liet vereenigd zijn der bloemen tot dichte bloeiwijzen worden de insecten gelokt. De bloemen bevatten geen honig, maar de insecten halen er stuifmeel uit. De bloemen zijn homogaam. Eerst bedekken de helmknopjes de stempels geheel, maar geleidelijk richten zij zich op en springen open en nu vliegen de insecten naar het midden der bloem, zetten zich dus op de stempels en bewerken dus allicht kruis- maar ook zelfbestuiving. Bij uitblijvend insectenbezoek heeft ook spontane zelfbestuiving plaats, zelfs is spontane kruisbestuiving niet uitgesloten door neervallen van stuifmeel uit naburige bloemen. De plant is een hygrophyt. De bladen zijn van boven onbehaard en worden daar door water geheel bevochtigd. Van onderen echter zijn zij meest wit, rijk aan huidmondjes. Zij worden daar niet door water nat, zoodat de verdamping van vocht ongestoord kan plaats hebben op ieder oogenblik, dat de lucht niet met waterdamp verzadigd is. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt in geheel Europa voor, doch vooral in Midden- en Noord-Europa in vochtige weiden en op andere vochtige plaatsen. Zij is ook bij ons algemeen. De vorm discolor komt het meest voor. Volksnamen. Op Walcheren en in Zeeuwsch-Vlaanderen noemt men de plant bloeiende olm. U. filipéndula^) I. Hill. (Spiraéa filipéndula i) L.). Knolspiraea (fig. 641). Bij deze plant zijn de wortelvezels is het midden knolvormig verdikt. De stengel is naar boven bijna onbebladerd, weinig of niet vertakt, rond, gestreept, onbehaard. De grootere blaadjes zijn spits, ingesneden gezaagd of vinspletig met gezaagde slipjes, zittend. De steunbladen zijn half cirkelvormig, met den bladsteel vergroeid, getand. De bloemen zijn wit, grooter dan bij Ulmaria palustris , van buiten vaak roodachtig, meest 6-talIig. Zij staan in vertakte tuilen. De kroonbladen


Size: 1334px × 1873px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants