. Verslagen en mededeelingen. ( 312 ) doende is voor de verklaring der verschijnselen. Men is, na die rechtlijnigheid bewezen te hebben, even ver als de theorie van Fjiesnel reeds aanstonds is, maar ook niet ver- der. Wanneer de plaats der hemellichamen met eene vi- zierinrichting bepaald werd (§ 2) zouden geene verdere be- schouwingen noodig zijn. Maar wel is dit het geval, nu wij van kijkers gebruik maken en de gewijzigde theorie van Stokes kan evenmin als die van Feesnel de verschijnselen verklaren, wanneer men aanneemt, dat binnen den kijker alles in relatieve rust is. Laat aan eenig punt


. Verslagen en mededeelingen. ( 312 ) doende is voor de verklaring der verschijnselen. Men is, na die rechtlijnigheid bewezen te hebben, even ver als de theorie van Fjiesnel reeds aanstonds is, maar ook niet ver- der. Wanneer de plaats der hemellichamen met eene vi- zierinrichting bepaald werd (§ 2) zouden geene verdere be- schouwingen noodig zijn. Maar wel is dit het geval, nu wij van kijkers gebruik maken en de gewijzigde theorie van Stokes kan evenmin als die van Feesnel de verschijnselen verklaren, wanneer men aanneemt, dat binnen den kijker alles in relatieve rust is. Laat aan eenig punt van het aardoppervlak ab (Fig. 7) de richting zijn van de relatieve beweging van den aether ten opzichte van de aarde. Wij kunnen ons dan altijd eene ster in zoodanige richting geplaatst *l°' denken, dat de lichtgolven, die zij ons toezendt, na tengevolge van de aether- beweging de in § 4 besproken draaiing ondergaan te hebben, ten slotte de aarde bereiken met eene richting G, evenwijdig aan ab. Plaatsen wij nu een kijker, waarvan het objectief aan de voorzijde door een plat vlak be- grensd is, met zijne as loodrecht op G. De verschillende punten van dat voorvlak worden dan steeds door evenwichtsverstoringen van dezelfde phase getroffen, en wanneer nu alles in den kijker in relatieve rust is, moet de lichtbeweging noodzakelijk in het hoofdbrandpunt F van het objectief geconcentreerd worden en dat onverschillig, welke richting de lichtstraal buiten den kijker moge hebben. Met den kijker waarne- mende zullen wij dus de ster in eene richting, loodrecht op G, zien, en eene aberratie bemerken, die afhangt van de draaiing, waardoor de lichtgolven de richting G ver- kregen hebben, eene aberratie dus, die met de waargeno- mene slechts dan zou overeenstemmen, wanneer de aether nabij de aarde zich niet daar langs bewoog. Er moet dus weer eene nevenonderstelling worden ge- maakt, en daar het geval veel overeenkomst vertoont met. Please note that these images are extracted from scanned


Size: 1405px × 1778px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bo, bookcollectionmedicalheritagelibrary, bookpublisheramsterdam