. Ian vander Veens zinne-beelden, oft Adams appel. Verciert met seer aerdige const-plaeten mesgagers syne oude ende nieuwe ongemeene bruydt-lofs ende . o. E left voorleden Herfftj doen Belgica de handen,Geklankt ten Hemel floegh , en Vreugdevuyren brandenLiet beyerent Metaal, liet bulderen de Slangh ,Wiens vuyrighe vergift maakt ttotfe Krygers rafen Trom en Bom, Trompetten en Baluynen,Of fchier een Echoos Heyr belegherden de Duynen,Vervulden Bèrgh en Bolch, Rivieren, Strandt en Zee,t Welck den befchobden Godt het hooft uytfteken dejVoor wiens bemofte huydt de felle ba


. Ian vander Veens zinne-beelden, oft Adams appel. Verciert met seer aerdige const-plaeten mesgagers syne oude ende nieuwe ongemeene bruydt-lofs ende . o. E left voorleden Herfftj doen Belgica de handen,Geklankt ten Hemel floegh , en Vreugdevuyren brandenLiet beyerent Metaal, liet bulderen de Slangh ,Wiens vuyrighe vergift maakt ttotfe Krygers rafen Trom en Bom, Trompetten en Baluynen,Of fchier een Echoos Heyr belegherden de Duynen,Vervulden Bèrgh en Bolch, Rivieren, Strandt en Zee,t Welck den befchobden Godt het hooft uytfteken dejVoor wiens bemofte huydt de felle baaren ruymden,.En over holen bol verfchoyden datfe fchuymden ,,De koude Borghery in t grondeloofe diep,Van kleyne graat en ftaat, voor hondert feiten liep:ƒ> Heen zyn Hof-ghefin,_Zee Ridd ren en Cirenen,En Doris gantfch gheflacht die fweirden om hem heenen,.Met t vleyende Mufiq, t verleydètijck accoort,Het welck wel eer den Grieck wou locken buyten diende menNeptun, metfïngen, fpringen, ftreclen*Een yeder na fijn plicht, t was al tot fijn fchudde rijnen kop die ruych bewaflèn was,Van qnallen glat beflijmt, en ander vuyl ghebras. X*. 3Sr De Nymphén achterliem, die quamen foetjesfwabben , Hem kemmende uyttet hair de MofTels ende Krabben : De Kreeften, Garrenaat, met ander zee -ghefpuys, Het welk hy is ghewoon, als Schobbejak de Luys. Na dat hy heeft gewenkt een van de Water-Goden, Soo waft, flök haal my hier de grootfte mijner Boden. Dat gingh fookort en goet, de bootfchap werdt ghedaan, Sie daar, in aller yl, komt onfen Triton aan, Met fijn ghewapent vel, van hoornen ende fchulpen, Sulkharnafch, fuiken krijgh, fuik wollef, fulke wulpen, Hy dook fich onder t vocht, demoedigh, driemaal neer, Enfprak;ó/ grooteGodt/wat is doch dijn begheeri3 U Dienaar is bereydt voor u foo wijdt te reyfen , Daar Duy vel ende Doot voor fou te rugghe deyfen, Gebiedt my op een kort, het werdt in koi t voldaan. O Heer der Grondeloofè en Rijken Oceaan, O Meefter vande Stro


Size: 1534px × 1628px
Photo credit: © Reading Room 2020 / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1600, bookdecade1640, booksubjectemblems, bookyear1642