. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 26. — URTICACEAE. 51 Dit zijn oinwallingsgallen, de galholte, waarin de larve leeft, ont- staat doordat het weefsel in de omgeving van de plaats, waar een ei aan de oppervlakte is vastgehecht, begint uit te groeien en zich als een wal om dit deel verheft. Dit gaat voort tot de plaats, waar de larve ligt, over- welfd is, doch de randen vergroeien niet geheel. Zijn de galmuggen naar buiten gekomen, dan schrompelt het weefsel ineen en ontstaat een gapende spleet (zoo is het ook bij den esch.) Gebruik. De straks genoemde bastvezels der plant le
. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 26. — URTICACEAE. 51 Dit zijn oinwallingsgallen, de galholte, waarin de larve leeft, ont- staat doordat het weefsel in de omgeving van de plaats, waar een ei aan de oppervlakte is vastgehecht, begint uit te groeien en zich als een wal om dit deel verheft. Dit gaat voort tot de plaats, waar de larve ligt, over- welfd is, doch de randen vergroeien niet geheel. Zijn de galmuggen naar buiten gekomen, dan schrompelt het weefsel ineen en ontstaat een gapende spleet (zoo is het ook bij den esch.) Gebruik. De straks genoemde bastvezels der plant leveren het netel- garen, waaruit vroeger het neteldoek werd geweven en worden tegenwoordig ook weer veel gebruikt. Volksnamen. Behalve brandnetel wordt de plant ook op verschillende plaatsen broeinetel genoemd en noemt men haar op vele plaatsen in Zeeland tingel en in Zuid-Holland wel zengel. Tabel tot het determineeren van soorten van het geslacht L'rtica. A. Bloemtakken bijschermachtig. mannelijke en vrouwelijke bloemen dragend, meest korter dan de bladstelen. Bladen eirond of elliptisch, ingesneden gezaagd, de tand aan den top niet grooter dan de andere U. urens biz. 51. B. Bloemtakken óf mannelijke óf vrouwelijke bloemen dragend. a. Eenhuizige plant. Bladen langwerpig-eirond, toegespitst. Vrouwelijke bloeiwijzen bolrond, langgesteeld U. pilnlifera blz. 52. b. Meestal tweehuizige plant. Bladen langwerpig, langer dan hun steel. Vrouwelijke bloemtakken gelijk van vorm met de mannelijke, alle langer dan de bladstelen. U. dioica blz. 52. U. ürens ^) l. K 1 e i n e b r a n d n e t e 1 (fig. 48). Deze plant heeft een geelwitten wortel. De stengel is eerst enkelvoudig, later vertakt, vierkant, groen, beneden niet zelden roodbruin en is, de brandharen niet medegerekend, meest onbehaard (soms zijn er wel kleinere, iets gekromde, gewone haren). De bladen zijn tegenoverstaand, vrij klein, eirond of elliptisch, spits, ingesneden gezaagd, de tand aan den top is niet grooter dan de zi
Size: 1429px × 1748px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No
Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants