. De flora van Nederland. Plants. 530 — GRAMINAE. — FAMILIE 18. stekelpuntig (fig. 469). 4. 2-6 dM. Juni, Juli, soms September, October weer. De soort is gemakkelijk aan de sierlijk kamachtig gelobde, opvallend eenzijdig staande bloeiwijze te onderscheiden. De monstrositeit vivipdra, met tot uitspruitsels uitgroeiende aartjes, is ook van deze soort gevonden. Biologische bijzonderheid. Deze soort heeft homogame bloemen, waarin zoowel kruis- als zelfbestuiving plaats heeft. Voorkomen in Europa en in Nederland. Deze plant, die een middel- matig voedergewas voor het vee vormt, komt in bijna geheel
. De flora van Nederland. Plants. 530 — GRAMINAE. — FAMILIE 18. stekelpuntig (fig. 469). 4. 2-6 dM. Juni, Juli, soms September, October weer. De soort is gemakkelijk aan de sierlijk kamachtig gelobde, opvallend eenzijdig staande bloeiwijze te onderscheiden. De monstrositeit vivipdra, met tot uitspruitsels uitgroeiende aartjes, is ook van deze soort gevonden. Biologische bijzonderheid. Deze soort heeft homogame bloemen, waarin zoowel kruis- als zelfbestuiving plaats heeft. Voorkomen in Europa en in Nederland. Deze plant, die een middel- matig voedergewas voor het vee vormt, komt in bijna geheel Europa in droge weiden en aan hellingen voor. Zij is bij ons algemeen. De monstr. is bij Bodegraven gevonden. Volksnamen. De plant is het meest bekend als kamgras, in Friesland heet zij fijne raai, in Utrecht smeelen, in Waterland pluimgras. C. echinatus 1) L. Stekelkamgras (fig. 470). Deze soort is aan den voet bundelsgewijs vertakt. Zij draagt meer of minder talrijke, reciitopgaande of aan den voet opstijgende, soms in liet onderste deel in de knoopen wortelende, naar boven meest zeer dunne steiigels. De bladen hebben gladde of zwak rug- waarts ruwe scheeden, die bij de bovenste vaak opgeblazen zijn en een meest vlakke, tot 7 mM breede, gladde of aan weerszijden min of meer ruwe schijf. Het tongetje (fig. 470) is verlengd, tot 7 niM lang, spits, vaak franjeachtig. De pluim is eirond tot iets langwerpig of zelden bolrond, meest 1-4 cM lang en zonder de naalden tot 2 cM breed. De aartjes (fig. 470) zijn zonder de naalden tot 7 mM lang, later meest zilverachtig glanzend. De niet-bloeiende aartjes zijn zeer kort gesteeld (nog niet 1 mM). Het onderste kroonkafje is lijnvormig en gaat geleidelijk in een lange naald over, is met deze tot 8 mM lang, witachtig glanzend, deze kroon- kafjes zijn duidelijk van elkaar verwijderd. De kelkkafjes der bloemdragende aartjes zijn lancet-lijnvormig, in een korte, naaldachtige spits versmald, zilvervliezig. De onderste kroon- kafjes dezer aa
Size: 1427px × 1751px
Photo credit: © The Book Worm / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No
Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants