. Dan. Heinsii Nederduytsche poemata . U, Ie reyiens de mong ré aux doulx lacqs qui meferrent* Nu ben ick een macl los, ick ben eens uytgetogen,lek gae daer^t my gelieft, ten leften noch ontvlogen De handt diemy foo lang gevangen heeft geleyt, En my dat fchoone licht des hemels heeft ben nu is waer. wat wil ick doch beginnen?Hoe lieflick ende foet was my den bandt der minnen ! Ick gae van da:er ick quam ^ ick vliege naer de handt. Om buyten pijn te fijn /nioct ick weer in den bandt. 12. O Pejimt ejlargir. Vier venftefsquellcrt rhygeftadich inde minne: ■ De oogen*dieickhcbb*,e
. Dan. Heinsii Nederduytsche poemata . U, Ie reyiens de mong ré aux doulx lacqs qui meferrent* Nu ben ick een macl los, ick ben eens uytgetogen,lek gae daer^t my gelieft, ten leften noch ontvlogen De handt diemy foo lang gevangen heeft geleyt, En my dat fchoone licht des hemels heeft ben nu is waer. wat wil ick doch beginnen?Hoe lieflick ende foet was my den bandt der minnen ! Ick gae van da:er ick quam ^ ick vliege naer de handt. Om buyten pijn te fijn /nioct ick weer in den bandt. 12. O Pejimt ejlargir. Vier venftefsquellcrt rhygeftadich inde minne: ■ De oogen*dieickhcbb*,endievanmijnvriendinnc:- Daer hcrbercht Venus kindt, dat is zijn eygen erf,Mijn lichten die ickdracg, dieftaen na mijn verderf: Zy Icydenmy intftrick. wiewilickhet gacnklaegen? Ick hebbe feligehadt in mijn verderf behaegen. Als ick daer buyten was, foo moeft ick daer in fijn^Waer ick nu weer dacruyt, foo waer ick uyt d^ pijn. IJ. De V A N M 1 N N fi. 89 1^, ^e doHceur amertume, 14. Tejianteri^irebo*. Dedi ouceuramertume. Het honich foudc fijn foet boven alle faeckcn,VVaerc dat de liefde niet noch foeter plach te fmaccken. >De galle foude fijn het bitterftdatmen vindt,V Vacrt datmen niet en vondtdat loofe Venus ponden bitter gal met honieh overftreken^Is datmen liefde noemt, daer van de menfchen foet komt uyt het fiier, het fuer komt uy t het foet,Dat droeve blijtfchap tfaem, en blijde droef heyt \otz. 14. TeJlante ruirebo. Haerleven is het mijn , mijn blijtlchap moetfe geven,Haer vreuchden fijn de mijn, een fiele doet twee ick maer eens den dau, dtn dau van haere mondtMach voelen op mijn hert, foo word ick gans dat zy maer en wou de kracht van haere ftraelenTot op den diepen grondt mijns herten laeten leven dat ick voer, en hebbick maer tot pandf^Die ick verkoren hebb die draegt my in haer handt. M Ij. Et po Emblemata jj. Et f lu dolf, \6, SoUtmm:,nonauxilitim,
Size: 2636px × 948px
Photo credit: © Reading Room 2020 / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No
Keywords: ., bookauthorschrijverpieter15761660, bookiddan, booksubjectemblems