. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 44. — HYPERICACEAE. 333 soms teruggeslagen. De kroonbladen zijn 2 maal zoo lang als de kelk. De helmknopjes zijn spits. De doosvrucht is eirond , behaard, met loodgrijze zaden. 5-40 cM. O. Mei—Augustus. De bloemen zijn alleen in den voormiddag open, later, inden namiddag valt de grijsgroene plant weinig op en wordt zeer licht over het hoofd gezien. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt in droge dennen- bosschen en op zonnige, zandige heuvels in Zuid-, Midden- en West- Europa voor en is bij ons alleen op zonnige plaatsen in de duinen op Tex


. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 44. — HYPERICACEAE. 333 soms teruggeslagen. De kroonbladen zijn 2 maal zoo lang als de kelk. De helmknopjes zijn spits. De doosvrucht is eirond , behaard, met loodgrijze zaden. 5-40 cM. O. Mei—Augustus. De bloemen zijn alleen in den voormiddag open, later, inden namiddag valt de grijsgroene plant weinig op en wordt zeer licht over het hoofd gezien. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt in droge dennen- bosschen en op zonnige, zandige heuvels in Zuid-, Midden- en West- Europa voor en is bij ons alleen op zonnige plaatsen in de duinen op Texel, Vlieland en Terschelling gevonden en tusschen het Huis ter Heide en Soesterberg. H. Chamaecistus') MUI. (H. vuljjare Gaertn.) Gestippeld zonneroosje (fig. 399). Uit (Jen wortel komen verscheiden iets houtiijc, los vertakte, liggende of opstijgende stengels te voorschijn, die aan de bovenzijde rood zijn. De onderste bladen zijn rondachtig, de middelste bijna elliptisch, de bovenste langwerpig-lancetvormig. De bladstelen zijn behaard , de onderste bladschijven zijn van onderen steeds meer behaard dan van boven, de rand is iets omgerold, zij hebben een krachtige middennerf en zijn alle stomp. Aan den voet hebben alle'2 lancetvormige, behaarde steunblaadjes. De bloemen staan in losse schijntrossen, zijn citroengeel, aan den voet donkerder gevlekt, zelden rosé of wit. Zij hebben aan den voet schutblaadjes. Van de kelkbladen staan de 2 kleinere naar buiten, de 3 grootere naar binnen; zij zijn stekelpuntig, groen, met eerst donkergroene, later rood wordende aderen. De kroonbladen zijn bijna 3 maal zoo lang als de kelkbladen. De stijl is 2 a 3 maal zoo lang als het vruchtbeginsel. De doosvrucht is eirond, opgezwollen, viltig, even lang als de kelk (fig. 339) en bevat bruine, bijna gladde zaden. 1-4 dM. b. Mei—September. Biologische bijzonderheden. De bloemen draaien bij zonneschijn met de bloem mede. Bij regenachtig weer en des nachts krommen zich de bloemstelen zoo, dat de


Size: 1385px × 1803px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants