. De flora van Nederland. Plants. 4. Spiraéa'-) Trn. Spiraea. Aruncus silvéster Fig. 638. Bloembodem klokvormig. Kelk blijvend, 5-lobbig, zonder bijkelk. Kroonbladen 5, zelden 6-8. Meel- draden veel, door een klierring omgeven. Stijlen 3 of meer, eindelings, verdrogend. Vruchtbeginsels vrij, bovenstandig. Vruchtjes droog, meest 5 in een krans, op een schijfvormig verbreeden bloembodem ingeplant, zich naar binnen openend, niet opgeblazen, ieder met 2-11 zaden. Bloemen wit, in pluimen. Bladen enkelvoudig met kleine of zonder steunbladen. Overzicht der soorten van het geslacht Spiraea. A. Blade


. De flora van Nederland. Plants. 4. Spiraéa'-) Trn. Spiraea. Aruncus silvéster Fig. 638. Bloembodem klokvormig. Kelk blijvend, 5-lobbig, zonder bijkelk. Kroonbladen 5, zelden 6-8. Meel- draden veel, door een klierring omgeven. Stijlen 3 of meer, eindelings, verdrogend. Vruchtbeginsels vrij, bovenstandig. Vruchtjes droog, meest 5 in een krans, op een schijfvormig verbreeden bloembodem ingeplant, zich naar binnen openend, niet opgeblazen, ieder met 2-11 zaden. Bloemen wit, in pluimen. Bladen enkelvoudig met kleine of zonder steunbladen. Overzicht der soorten van het geslacht Spiraea. A. Bladen onbehaard, langwerpig-lancetvormig. Pluimen dicht, zachtbehaard. B. Bladen van onderen behaard. a. Bladen van onderen, evenals de takken roestkleurig-viltig. onderste deel bebladerd. Bladen eirond-langwerpig, gezaagd langer dan de bloemkroon. S. tomentosa blz. 527. b. Bladen van onderen, evenals de takken grijsviltig. Pluim zeer dicht, lang, aan den voet weinig bebla- derd. Bladen langwerpig of elliptisch, naar voren iets gezaagd. Meeldraden dubbel zoo lang als de bloemkroon S. Doaglasii blz. 527. S. salicifólia â¢â ) L. T h e e b o o m p j e (fig. 639). Deze heester heeft geelroode, los bebladerde takken. De bladen zijn kortgesteeld, langwerpig tot langwerpig- lancetvormig, stomp of spits, ongelijk gezaagd, onbehaard. De bloemen staan in een eindelingsche, pyramidale, rijk- bloemige pluim. De kelkslippen zijn driehoekig, rugwaarts gebogen. De kroonbladen zijn wit of roodachtig, rond, op een oranjekleurige schijf gezeten. De doosvrucht is eerst groen of rood, later bruin. l^. 9-12 dM. Juni, Juli. Biologische bijzonderheden. De bloemen zijn proterogynisch. Als de bloem opengaat, zijn de stempels al geschikt om stuif- meel op te nemen en steken boven de naar het midden der bloem gekromde meeldraden uit. Na het openen richten zich de meeldraden geleidelijk op en springen de helmknopjes open. In het begin van den bloeitijd heeft dus bij insecten- bezoek kruisbestuiving


Size: 1157px × 2159px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants