. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 32. CARYOPHYLLACEAE. — 171 Zoowel op deze soort als op M. rubniiii veroorzaakt een zwam , Ustilago antheranun Fr. merkwaardij);e vervormingen in de bloem. In de manne- lijke bloemen is de vervorminjf der lieimknopjes slechts j^ering, doch zij zijn in plaats van met stuifmeel met paarse sporen gevuld, doch in de vrouwelijke bloemen ontwikkelt zich de stamper minder goed (de stijlen en het bovenste deel van het vruchtbeginsel zijn slecht ontwikkeld), doch de meeldraden ontwikkelen zich sterker dan gewoonlijk, maar de helm- knopjes zijn weer met sporen ge


. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 32. CARYOPHYLLACEAE. — 171 Zoowel op deze soort als op M. rubniiii veroorzaakt een zwam , Ustilago antheranun Fr. merkwaardij);e vervormingen in de bloem. In de manne- lijke bloemen is de vervorminjf der lieimknopjes slechts j^ering, doch zij zijn in plaats van met stuifmeel met paarse sporen gevuld, doch in de vrouwelijke bloemen ontwikkelt zich de stamper minder goed (de stijlen en het bovenste deel van het vruchtbeginsel zijn slecht ontwikkeld), doch de meeldraden ontwikkelen zich sterker dan gewoonlijk, maar de helm- knopjes zijn weer met sporen gevuld. Zulke bloemen maken den indruk van 2-slachtig te zijn. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt aan randen van wegen en op dijken, op droge zandige gronden in geheel Europa voor en is bij ons algemeen. Volksnamen. Als zoodanig zijn behalve witte koekoeksbloem, molentjes in Zuid-Holland en spool in Zuid-Limburg te noemen. M. rübrum ') Grcke. (Lychnis diürna -) Sibth.) Dagkoekoeksbloem (fig. 205). De plant gelijkt veel op M. album, doch onderscheidt er zich van door de roode bloemen, door de lagere, meer uitge- spreide stengels en door het meestal geheel ont- breken der klierachtige beharing. Uit den wortelstok komt een vrij slappe, ruw behaarde, niet of naar boven vertakte stengel. De onderste bladen zijn gesteeld, omgekeerd eirond of breed lancetvormig, de bovenste lang- werpig, toegespitst. De bloemen zijn groot, reukeloos , rood, doch soms wit, over dag open en staan in een gevorkt bijscherm, dat bij de mannelijke planten ijl is, bij de vrouwelijke dichter. De plant is dus weder 2-huizig. De kelk is langwerpig met lancetvormige, spitse tanden , bij de vrouwelijke bloemen meer eirond. De kroonbladen hebben een 2-deelige plaat, lancetvormige keelschubben en een geoorden nagel. De doosvrucht is vrij klein, ovaal, zonder vruchtdrager en springt met 10 omgerolde tanden open (fig. 205). De zaden zijn op den rug vlak. ^. 6-9 dM. Mei—September. Biologische bijzo


Size: 1420px × 1759px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants