. Dan. Heinsii Nederduytsche poemata . 1^. Etfmdoljï, lek die foo menich ftrick, foo menich groote hoopenVaa lagers toegeruft endhonden ben ontloopcn, Een hevec my gedaen, het kleeft iny in het hert, Hoe fnel dat ickoock loop^ rij^h fnelder is de vyandts handen,Ick loop, ick vlieg, ick ren, door boflchen ende landen, Diemyquetftisvan hier,ickhcbbvan haergeen noodc. Maer niet te min is zy de oorfaeck van mijn doodt. 1^. SoUtium, non auxilium, lek ben noch eens ontvlucht, ick ben noch eens ontfprongcnDer honden graot gcvvelt, die my foq vref flick drongen. Mijn


. Dan. Heinsii Nederduytsche poemata . 1^. Etfmdoljï, lek die foo menich ftrick, foo menich groote hoopenVaa lagers toegeruft endhonden ben ontloopcn, Een hevec my gedaen, het kleeft iny in het hert, Hoe fnel dat ickoock loop^ rij^h fnelder is de vyandts handen,Ick loop, ick vlieg, ick ren, door boflchen ende landen, Diemyquetftisvan hier,ickhcbbvan haergeen noodc. Maer niet te min is zy de oorfaeck van mijn doodt. 1^. SoUtium, non auxilium, lek ben noch eens ontvlucht, ick ben noch eens ontfprongcnDer honden graot gcvvelt, die my foq vref flick drongen. Mijn hert, mijn hert befwijckt. den adem ben ick quijt, \ Ick hijg /ick hijg, ick hijg, ick hebbegeenen ickin die fonteyn mijn tonge wat belproeyen,Die met een fachtgcdruys gaet door de bloemkens vloeyen»Ick worde weer gejaecht. het is om niet verfint,Ecrcecn verdriet ophoudt, hec ander weer begint. VAN M I NK a. 17. ^es deux font un. 18. CcfiurdarpiJL ^i. 17. Lesdeuxfont un, Den boom die met zijn top feer hooch en wijcgerefen ,Niet verre vantgeoou des hemels fchijnt te wefcn, Met vruchten fchoon bekleet, de vruchten diemen meeatVan hem alieen te fijn, en heeft hy maer maechdom is alloo, die maechdcn wilt be-erven^En moet geen maccht meer fijn,maer haeren maechdom derven^En worden ingelijfc door Venus inden man,Die van een maecht alleen veel maechden maeckcn kan • 18. Cefitardavifê. Ben ick niet wcl beraen ? is dat niet w^el gevonden?Als ick gefchoten ben, foo fchudd ick eerft de wonden. Verdroncken is mijn pecrt, ick wercke dach en nacht, Ick vuile nu den put, dacr tpeert in hcht is met my gedaen, ick mocht mij n moey t wel laecen,Als ick den arbeyt doe en mach hy my niet baeten . Hctis niet w^cl verfint, atfl huys al is verbrandt. Het water uyt de put te nemen in de handt. M 1 IJ?, ivv ^Z^ Emblemata ip. NimefmeUmort, 20. llmalmiprem^:,^wifpayentailpe^io


Size: 2659px × 940px
Photo credit: © Reading Room 2020 / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookauthorschrijverpieter15761660, bookiddan, booksubjectemblems