. De flora van Nederland. Plants. 410 — CYPERACEAE. — FAMILIE 17. kafjes (fig. 337) zijn lancetvormig, in een fijne, aan den rand gezaagde spits versmald, zij zijn iets langer dan de urntjes, lichtpurperbruin met groene middenstreep. Er zijn 3 stempels. De urntjes (fig. 337) zijn kaal, olijfgroen, eirond-kegelvormig, aan weerszijden gewelfd, circa 5 mM lang met afge- ronden rand, zij gaan geleidelijk in den korteren snavel over, waarvan de tanden uitstaan. De mannelijke aartjes zijn cylindrisch, aan weerszijden afgerond, staan dicht opeen. De kafjes zijn alle in een fijne punt versmald, donker


. De flora van Nederland. Plants. 410 — CYPERACEAE. — FAMILIE 17. kafjes (fig. 337) zijn lancetvormig, in een fijne, aan den rand gezaagde spits versmald, zij zijn iets langer dan de urntjes, lichtpurperbruin met groene middenstreep. Er zijn 3 stempels. De urntjes (fig. 337) zijn kaal, olijfgroen, eirond-kegelvormig, aan weerszijden gewelfd, circa 5 mM lang met afge- ronden rand, zij gaan geleidelijk in den korteren snavel over, waarvan de tanden uitstaan. De mannelijke aartjes zijn cylindrisch, aan weerszijden afgerond, staan dicht opeen. De kafjes zijn alle in een fijne punt versmald, donkerbruin tot donkerpurperbruin. De vruchten zijn eirond, driekantig, bruin. 2].. 6-12 dM. Mei, Juni. Deze soort is de grootste en krachtigste der Carexsoorten en is geken- merkt door de breede, van een sterk netwerk voorziene bladen en blad- scheeden. Van deze soort zijn nog al eens afwijkende vormen waargenomen stampers met 4 stempels, samengestelde vrouwelijke aren enz. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt in Europa aan slooten , in moerassen, meest op het alluvium voor. Zij is bij ons vrij algemeen. Volksnamen. De plant heet in Friesland roechkop en in Groningen eendzegge. De bastaard van C. vesicaria en C. riparia, énsis Sim.'is'm étn vorm longibradeala bij Breda gevonden. Zij heeft een scherp driekan- tigen stengel en breede, vlakke bladen, terwijl bij den vorm de kafjes lang zijn. I) L (C. lasiocarpa-) Ehrh.). Draadzegge ffig. 338). is meest grijsgroen, kruipend, behalve de urntjes kaal. De stengel is rechtopstaand, dun, rondachtig, glad of onder de bloeiwijze ruw, beneden door iets rafe- lende schubben omgeven, hij draagt daarboven eenige korte bladen, is boven onbebladerd, om- streeks even lang als de bladen der loten. De onderste bladen hebben geelbruine, glanzende scheeden, die der niet-bloeiende loten hebben een zeer smalle, meest niet meer dan 2 mM breede, gootvormige of samengevouwen dwarsgenerfde bladschijf. De bloeiwijze bestaat uit


Size: 1420px × 1760px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants