. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 104. RUBIACEAE. — 307 ft ff. Galium parisiense Fig. 378. %^ De vrucht (fig. 378) is zeer klein (1-1,5 m\\ breed), vele malen korter dan de na den bloei rechtblijvende steel, «lad, bruinrood. 1-2 dM. 0, ook ;;. Juni—September. De soort !:omt bij ons niet voor, doch wel de variëteit ft. leiocarpum^) Tausch. (G. anRiicum-) Huds., G. anglicum « Koch.). Deze heeft een korrelij; ruwe vrucht. De soort herinnert vooral door dj uiteenstaande schijn- kransen van kleine bladen en de kleine vruchten aan G. uligi- nosum en G. palustre, doch zij is teerder gebouwd.
. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 104. RUBIACEAE. — 307 ft ff. Galium parisiense Fig. 378. %^ De vrucht (fig. 378) is zeer klein (1-1,5 m\\ breed), vele malen korter dan de na den bloei rechtblijvende steel, «lad, bruinrood. 1-2 dM. 0, ook ;;. Juni—September. De soort !:omt bij ons niet voor, doch wel de variëteit ft. leiocarpum^) Tausch. (G. anRiicum-) Huds., G. anglicum « Koch.). Deze heeft een korrelij; ruwe vrucht. De soort herinnert vooral door dj uiteenstaande schijn- kransen van kleine bladen en de kleine vruchten aan G. uligi- nosum en G. palustre, doch zij is teerder gebouwd. Het is een der kleinste en teerste der Galiumsoorten. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt in Midden- en Zuid-Europa op droge, zandige plaatsen voor, vooral in bouwland. Bij ons is zij waarschijnlijk alleen aan- gevoerd, bij Apeldoorn op een met sumac uit Palermo bemest klaverveld, op Ameland (?), bij Bloemendaal (?), in den Haarlemmerhout (?) en bij Zandvoort (?). G. uliginósum V L. Kleverig walstroo (fig. 379). Deze plant is groen en onbehaard. De wortel- stok is dun en teer, daaruit komen slappe, meest liggende of opstijgende stengels, die al of niet vertakt, vierkant zijn en rug- waarts stekelijk ruw op de kanten. De bladen staan in kransen van 6-8, zijn lijn-lancetvormig. spits, eennervig, stekelpuntig, aan den (vaak naar beneden omgerolden) rand voorzien van een rij rugwaarts en daarnaast van boven vaak met een rij naar voren gerichte stekeltjes. De bloemen zijn wit, vrij groot en vormen eindelingsche en zijdelingsche bijschermen, die vrij ver uiteenstaan en samen een smalle, bebladerde pluim vormen. De bloemstelen zijn nauwelijks langer dan de bloemen, de vrucht- stelen zijn na den bloei recht. De bloemkroon- slippen zijn ovaal, spits, de helmknopjes zijn geel. De vrucht (fig. 379) is korrelig ruw, klein, zwartachtig, onbehaard. 1,5-3 dA\. 2\.. Juni—September. De plant blijft bij het drogen groen. Zij gelijkt veel op G. palustre en staat ook
Size: 1413px × 1769px
Photo credit: © The Book Worm / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No
Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants