. Het overvloeijend herte, of nagelatene verzen . De ekndigen en nooddrufugen zoeken -jjatefjmaar daar is geeiu haaretonge verfmagt vandorft: ik de HEEUE zal ze verhooren^ ik d&Ood Ifraëls zal ze niet verlaaten. Jefa: XLLTers 17^ ^ w H E R T E. #^>^- Op Figuur \ aar zoek ik in het veld, waar zoek ik befl,ai my! Hoe bange is myne ziel, in dcQze woefleny!Een roode Appelaar, die fierlykilondtepryken, Verlokte myne lufl:, om van den weg te wyken; En onderwylen is myn leidsman my ontgaan! Ik ben van t fpoor verdwaald, helaas! watgaat my aan! B cnauwd gemoed, ter dood beneepen engcpynd,


. Het overvloeijend herte, of nagelatene verzen . De ekndigen en nooddrufugen zoeken -jjatefjmaar daar is geeiu haaretonge verfmagt vandorft: ik de HEEUE zal ze verhooren^ ik d&Ood Ifraëls zal ze niet verlaaten. Jefa: XLLTers 17^ ^ w H E R T E. #^>^- Op Figuur \ aar zoek ik in het veld, waar zoek ik befl,ai my! Hoe bange is myne ziel, in dcQze woefleny!Een roode Appelaar, die fierlykilondtepryken, Verlokte myne lufl:, om van den weg te wyken; En onderwylen is myn leidsman my ontgaan! Ik ben van t fpoor verdwaald, helaas! watgaat my aan! B cnauwd gemoed, ter dood beneepen engcpynd, Heb moed; hoe ver gy ook van Gód ver-laaten Tcbynd, Hy heeft u nog in t oog; wild hem alleenbegeeren, Hy zal zyn aangezigt weer vriendlyk tot ukeeren. V Ps: CXLÏÏI. vers jl er boor my haaffelyk HE E RE ^ mynge^.fl bezvjykt: en verbergt tnv aangezigt met•van my: i^am ik zoudp gelyk vjoiden den^enen die in den huil daalen. Q 2 0e S44 Het OvERVLOEijENjy LXXVIII. De valligheid aan God is ons eene toevlugt^ en fierkte: Hy iskragtelyk bevonden eene hulpe in benauwdheden. Daarom zullen wy niet vreezen^ al veran-derde de aarde [ haare plaatfe ] en al werdende bergen verzet in V her te der ;2^è*;/. Pf: XL VLvers s en 3, Q? A H E R T E. £45 Op Figuur LXXVIII. 1 zit ik op een Rots, die uit den afgrondgaat, Waar op de wilde zee afgrysIyk bmld enflaat, Van dolheid fchuimd, en met zyn baarengaapt van onder; Terwyl de heemel kraakt, van Blikfemen enDonder, En Regenvlaagen, daar de Duivel onderfpoükt; Nog word myn Hert, van vrees of onruft, nietbeliookt; Myn rufl: beflaat, zoo lang ik Jezus heb tevinden. Die vade toeverlaat is meer dan weer enwinden. w Ps: LXXIII. vers 2^- en 2^. len heb ik \_nejfens u~\ in den heemel?neifens ii hifi my ook niets op der aarde. Bezwykt myn vlees en myn hert e ^ zoo isGod de Rotfteen mynes herten^ en myn deel in Eeuvjigbeid, De t^6 Het OVERVLOEIJENP LXXIX. De ovcrgifc van s Menfen hert.


Size: 1462px × 1709px
Photo credit: © Reading Room 2020 / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookauthorluikenjan164, booksubjectemblems, booksubjectmysticism