. Voncken der liefde Jesu, van het Godt-begerende zielen-vuur : zynde bloemetjes der saalige hoope, tot verheugelykheid der wandelaars, langs den weg, na vreeden-ryk : een behelsinge van vyftig sinne-beelden, met hunne, daar op speelende, verssen, en heylige spreuken . yne fnelheyd wend, Hy naadert nergens aan een End,Al maakt hy noch zoo verre gangen» O Ryk ! ö zeer vervaarlyk Ryk! En aller grouwlen plaats, en Wyk!Daar zoo veel helfle oogen vuuren, Vft holle winckels, by t Gefpuys, Vantnaargefchuyffel, engeruys,Der monfiereufe Creatuuren! O * Morgenfter! waar zyt gy nuuw, Voor t heylig licht


. Voncken der liefde Jesu, van het Godt-begerende zielen-vuur : zynde bloemetjes der saalige hoope, tot verheugelykheid der wandelaars, langs den weg, na vreeden-ryk : een behelsinge van vyftig sinne-beelden, met hunne, daar op speelende, verssen, en heylige spreuken . yne fnelheyd wend, Hy naadert nergens aan een End,Al maakt hy noch zoo verre gangen» O Ryk ! ö zeer vervaarlyk Ryk! En aller grouwlen plaats, en Wyk!Daar zoo veel helfle oogen vuuren, Vft holle winckels, by t Gefpuys, Vantnaargefchuyffel, engeruys,Der monfiereufe Creatuuren! O * Morgenfter! waar zyt gy nuuw, Voor t heylig licht zoo bang en fchuuw >ïn filik een diepen Nacht verfoncken • Ai noodigt gy ons ook daar heen, t Gevalt ons niet, wy feggen neen,t Is beeter, voor Godts Throon geblonken. Wy fchuylen voor dat eeuwig Swart, In t eeuwig Wit, van s Vaaders Hart, Daar * Lucifer. der LIEFDE J E S ü. 141 Daar ismen voor het onweer veylig; Daar zal men eeuwig vroolykzyn, En fingen met den Serafyn,DatfchooneLied, van, Heylig, Heylig. Heylig Antwoord. Endein baar en %al niet in kpomeniet dat sntreynigt, endegiouwelil{heyd doet, ende leugen [fpreel{t\: maar diegefcbreeven %yn in het 6oe^ des letvens des Lams. Apocai. vers 27. Het H* V O N G K E N XXXIIII. Het werk pryft de Aanmerkt de Leelien, hoeywafien. Sy en arbeiden n kt,noch en [pinnen niet: enil^feg^u, ook Saiomon tnal-te line heer U^beyd mis niet beleed gevecfl a/s een van dec-Je? Jpratfejuf, de IVysbeydGodit. Luc. 12 vers 27. Hl der LIEFDE J E S U. Hy doet my nee der leggen ingraafige we) 23. vers 2. G ras groene kleed, van zo veel duyfênd fpruy tjesAls een verziert Tapyt,Zo fchoon doormengt, met blommitjes en kruytjesOp s Aardryks vloer, zoo kundig uytgefpreyd,Had ons Gemoed maar ooren,Wat zou men wondren hooren,Van hem, die t al, zoo wyi lyk fchickt, en vleyt!Elk doet fyn beft, om fyn fonteyn te looven, En bied fyn uy tdruk aan ,Maar, och, Helaas i fy preeken voor de Dooven!Wie kan de Spraak, van haar Natuur, ver


Size: 1363px × 1833px
Photo credit: © Reading Room 2020 / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookdecade1690, booksubjectemblems, booksubjectmysticism, bookyea