. Het overvloeijend herte, of nagelatene verzen . zyn als fprink-hch/iien. Hj is het die de heemelen uitfpand alseen dunnen doek, en breid ze uit als eene teuteom te heijüoonen. En Kapittel LXVI. vers 22 en 23 Gelyk cis die nieuv:e hee:nel^ en die nieuwsaarde^ die ik maaken zal^ voor myji aangezigtczullen ft aan ^ Jpreekt de HEEKE^ alzoo zal[^ook] lilieder zaad^ en nlieder naam ft aan. En bet zal gefchleden^ dat van de eenanieuwe maane tot de andere^ en van den eenenSabbath tot den anderen, alle vlees komen zal^om aan te bidden voor myn aangezigt^ zeidde EIEEKE. 2 Petr; I. vers 19. En wy hebbe


. Het overvloeijend herte, of nagelatene verzen . zyn als fprink-hch/iien. Hj is het die de heemelen uitfpand alseen dunnen doek, en breid ze uit als eene teuteom te heijüoonen. En Kapittel LXVI. vers 22 en 23 Gelyk cis die nieuv:e hee:nel^ en die nieuwsaarde^ die ik maaken zal^ voor myji aangezigtczullen ft aan ^ Jpreekt de HEEKE^ alzoo zal[^ook] lilieder zaad^ en nlieder naam ft aan. En bet zal gefchleden^ dat van de eenanieuwe maane tot de andere^ en van den eenenSabbath tot den anderen, alle vlees komen zal^om aan te bidden voor myn aangezigt^ zeidde EIEEKE. 2 Petr; I. vers 19. En wy hebben het propbeetlfch woord^ datzeer va ft is: en gy doet wel^ dat gy daarop agt hebt,, als op een licht fchynende in eencduiftere plaats^ tot dat de dag aanlicht e ^ ende mor gen ft er opgaa in uwe herten, Openb: XII. vers i En daar wlerd een groot teeken gezienin den heemel: [namelyk] een Fr ouwe be-kleed met de zonne, en de maane was onderhaar e voeten,, en op haar hoofd een kroonsvan twaalf Jlerren. De I08 Het OvcnVLOEIJEND XXXIV. De NagtrufL. Het heli Is des HERREN^ mu zegen isêver U1Ü volky Sda Pi; iil. vcri c^. op H E R T E* X09 Op Figuur XXXIV. W y flaapen in den maren nagt. Ontdaan van allcrieie zor^^en:Maar de AllerhoogUe houd de wagc. Getrouw tot aan den ligten morgen;En hoed ons leevcn voor het altyd om ons heene gaac *t vJ ezelfchap dat u snagts ontmoet ^Is veeltyds kwaad, maar zelden goed. Ps: XCl. vers 1-4. D ie in de fchtiilplaatf. des Allerhoögft:nis gezeeten^ die zal ce^nagren in de fchadu-we des ^Ima^ti^en, Ik zal tot den HE ER E zeggen; myne toe-vlugt^ en myn burgt: m^n God op welken ikver trouwe, IVant hy zal u redden van den fr^k desVogelvangers: van de ze:^r verderfl^ke pefli-lentie. Hy zal u dekken met zyne vlerken^ en oj>der zyne vleugelen zult gy betrowvüen: is een rondajjh en beukelaar. De 110 Het Overvloeit END XXXV. De Bleeker. ^:..^i^l,j^.,,^UVLAj.^J^J.^,4,ijJ^


Size: 1465px × 1706px
Photo credit: © Reading Room 2020 / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookauthorluikenjan164, booksubjectemblems, booksubjectmysticism