. De flora van Nederland. Plants. Lamium purpereum Fig. 267. De bloemen, die zich openen, zijn met het oog op de bestuiving bijna zoo ingericht als bij L. album, doch zij zijn soms zwak protrandrisch en in de kroonbuis zit geen haarring. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt op bouwland en in moestuinen in geheel Europa voor en is bij ons vrij algemeen, het meest op rivierklei, bijna niet op veengrond. De var. is bij den Haag gevonden. Volksnamen. In Utrecht heet de plant hoenderbeet, in Friesland hinnebijt. L purpüreum O L. Paarse doovenetel (fig. 267). Deze plant heeft een onaan


. De flora van Nederland. Plants. Lamium purpereum Fig. 267. De bloemen, die zich openen, zijn met het oog op de bestuiving bijna zoo ingericht als bij L. album, doch zij zijn soms zwak protrandrisch en in de kroonbuis zit geen haarring. Voorkomen in Europa en in Nederland. De plant komt op bouwland en in moestuinen in geheel Europa voor en is bij ons vrij algemeen, het meest op rivierklei, bijna niet op veengrond. De var. is bij den Haag gevonden. Volksnamen. In Utrecht heet de plant hoenderbeet, in Friesland hinnebijt. L purpüreum O L. Paarse doovenetel (fig. 267). Deze plant heeft een onaangenamen geur. De stengel is rechtopstaand, vrij krachtig, niet of aan den voet vertakt, naar boven, evenals de bladen, in den regel vuil- donkerrood aangeloopen. De takken zijn meest opstijgend, evenals de stengel glasachtig glan- zend, de stengel zelf is ver onder de bloemen naakt en ook beneden zeer verwijderd bebla- derd. De bladen zijn kort behaard, meer of minder diep gekarteld, de onderste zijn rond- achtig, .stomp, de overige hartvormig-eirond, vrij spits, de onderste zijn lang-, de hoogere kort- gesteeld. De bovenste bladen zijn dicht aan den stengeltop samengedrongen en dragen in hunne oksels de, dus ook dicht opeenstaande schijn- kransen , die daardoor bijna een hoofdje vormen. Soms vindt men ook nog een schijnkrans in de oksels van een paar lagere bladen. De bijschermen zijn 3-5-bloemig. De kelk is bijna klokvormig, weinig behaard en loopt uit in 5 priemvormig toegespitste, uitgespreide tanden, die na den bloeitijd langer dan de buis zijn. De bloemkroon is vrij klein, circa 12 mM lang, lichtpurper, zelden wit, de buis is bijna recht, dun, 2'.j maal zoo lang als de kelk, zij is plotseling in de keel verwijd en bezit een dwarsloopenden haarring (fig. 268). De bovenlip is niet gekield, gewelfd, gaaf, de onderlip heeft een bijna vlakke meest 2-tandige middenslip en kleine zijslippen. De vruchtjes zijn glad, driekant. 7-30 cM. 0 en 0o- Maart—Herfst. Biologische bijzond


Size: 2073px × 1205px
Photo credit: © Central Historic Books / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants