. De inlandsche kunstnijverheid in Nederlandsch Indië . eilanden is zoowel de doorgaande als de niet doorgaande inslag bekend; deeerste wordt hiwi (Kissersch) en de laatste laar genoemd. De patronen van een niet doorgaanden inslag (laar) worden gevormd met een spoelklosje(tj oban), als hetwelk in fig. 94 afgebeeld en van karbouwenhoonrof vischbeen gemaakt spoel, welke inden Timor-Archipel gebruikt wordt, heet in het Larantoekasch wanie, enis eveneens een gewone bamboestaaf, waarop de inslaggarens gewonden worden. Ook despoel, welke op dat gedeelte van Nieuw-Guinea gebruikt wordt, waar de


. De inlandsche kunstnijverheid in Nederlandsch Indië . eilanden is zoowel de doorgaande als de niet doorgaande inslag bekend; deeerste wordt hiwi (Kissersch) en de laatste laar genoemd. De patronen van een niet doorgaanden inslag (laar) worden gevormd met een spoelklosje(tj oban), als hetwelk in fig. 94 afgebeeld en van karbouwenhoonrof vischbeen gemaakt spoel, welke inden Timor-Archipel gebruikt wordt, heet in het Larantoekasch wanie, enis eveneens een gewone bamboestaaf, waarop de inslaggarens gewonden worden. Ook despoel, welke op dat gedeelte van Nieuw-Guinea gebruikt wordt, waar de vrouw met lontar-palmbladeren weeft, heeft hetzelfde gebrekkige type. De spoel, waarvan de weefster op Bali en Lombok zich bedient, is ongeveer dezelfde als deJavaansche plet ing; zij wordt in het Balisch plëting, pëngèrèk of ook wel këtèkoengen in het Sasaksch pen ir ing genoemd. Men gebruikt er de spoel altijd samen met een spoel-koker (Balineesch: toendak; Sasaksch: tropong). 114 HOOFDSTUK VIL HET WEEFTOESTEL EN HET WEVEN. A. HET ET weeftoestel (vide de hierbij gevoegde platen, fig. 99 en 100), zooals dit opJava gebruikt wordt, bestaat uit: A, de opstaande, djatihouten of b a m b o e staven, (toen dj ang, of tjatjak,of sokong; Soendaneesch: tjaktjak), welke stevig op of in den grondof aan een a m b è n (bank) bevestigd worden en waarin de balk / zit (p a t ë k,glêbëg, of gëbëg, ook babah; Soendaneesch: panggoeloeng,tëgël of totogan), die in een gleuf de gligèn of pëtjakil (Madoe-reesch: pangéntjéngan; Soendaneesch: galégér of g lég ér) bevat. Deze pëtjakil iseen eenvoudige, bamboezen, of houten staaf, om welke de scheringdraden met een lus vast-gemaakt zijn. De balk / of patëk dient, om er de scheringdraden op te winden, welke, al naar gelang deweefster met haar arbeid vordert, weer afgewikkeld kunnen worden. Dan volgen de kruisings-linialen m (bobot, of tëmbobot, of pënitih; Madoereesch: siërra, Soendaneesch: lili-han), de roller n


Size: 1581px × 1581px
Photo credit: © Reading Room 2020 / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookdecade1910, booksubjectweaving, bookyear1912