. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 17. CYPERACEAE. — 419 kafjes (fig. 346) zijn eirond, bruin, witvliezig gerand met groene midden- streep, de onderste zijn stomp, het onderste omvat het halve aartje, de hoogere zijn spits, omstreeks dubbel zoo lang als de vrucht. De bloemen hebben rugwaarts ruwe bloemdekborstels, soms slechts 3 of 4 (fig. 346), zij zijn even lang als of iets langer dan de vrucht. De stijl is aan den voet verdikt, door een insnoering van het vruchtbeginsel gescheiden, het ver- dikte deel blijft op de vrucht staan. Het aantal stempels is 2, zelden 3. De vrucht is omgekee


. De flora van Nederland. Plants. FAMILIE 17. CYPERACEAE. — 419 kafjes (fig. 346) zijn eirond, bruin, witvliezig gerand met groene midden- streep, de onderste zijn stomp, het onderste omvat het halve aartje, de hoogere zijn spits, omstreeks dubbel zoo lang als de vrucht. De bloemen hebben rugwaarts ruwe bloemdekborstels, soms slechts 3 of 4 (fig. 346), zij zijn even lang als of iets langer dan de vrucht. De stijl is aan den voet verdikt, door een insnoering van het vruchtbeginsel gescheiden, het ver- dikte deel blijft op de vrucht staan. Het aantal stempels is 2, zelden 3. De vrucht is omgekeerd-eirond, circa 2 mM lang, iets samengedrukt met afgeronden rand, bruingeel, glanzend, niet geribd. 4- 1—6 dM. Mei— Augustus, soms tot in den Herfst. Voorkomen in Enropa en in Nederland. De plant komt in geheel Europa in moerassen, aan slooten en oevers voor. Zij is bij ons algemeen. Volksnaam. In Waterland heet de plant biezen- koppen. S. uniglümis' Lk. (Heleócharis uniglümis Schuit). Slanke vvaterbies (fig. 347). Deze wordt vaak als een ondersoort der vorige beschouwd en verschilt er van, doordat de plant vaak lichter groen is, het aartje langwerpig-eirond is, het onderste schutblad het geheele aartje omvat en de vruchten lichtbruin zijn. 2].. 1,5-3 dM. Mei— Augustus. Voorkomen in Enropa en in Nederland. De plant komt in Midden- en Noord-Europa voor op de- zelfde plaatsen als de vorige. Zij is bij ons vrij algemeen. S. multicaülis-i Sm. (Heleócharis multicaülis Sm.), t e r b 1 e s (fig. 348). Deze soort is dicht zodenvormend. Zij heeft een vrij krachtigen wortel- stok, die tal van meest dicht opeengedrongen stengels vormt. Deze zijn rolrond, rechtopstaand of ten slotte zeer vaak liggend en wortelen dan aan den top en vor- men onder het aartje bladdragende takken. Zij zijn iets stijf, duidelijk gestreept, ieder met een eindelingsch aartje, onder dit tot aan den voet onbebladerd. De scheeden aan den voet zijn bruin tot purper, de bovenste groen of bleek, alle zon


Size: 1423px × 1755px
Photo credit: © The Book Worm / Alamy / Afripics
License: Licensed
Model Released: No

Keywords: ., bookcentury1900, bookcollectio, bookdecade1900, booksubjectplants